bron!GolfbrekerEigenlijk wilde ze maar een ding en dat was aanwezig zijn bij mij. De afstand was echter te groot. Tegen de tijd dat ze hier zou zijn, was ik vast alweer vertrokken naar een volgende bestemming. Zo bleef ik haar altijd een stap of twee voor, hoe graag we elkaar dan toch wilden zien.
De golven lijken me hier bij de haven letterlijk te omarmen. Alsof ik mee zou moeten drijven over het water. Nog verder weg.
Als liefde ook afstand waren is, dan was deze liefde grootser dan immer te voren.
De serveerster spreekt gebrekkig Duits, maar weet de oude mensjes toch die flinke zeetongen aan te smeren. Ik neem maar iets kleiner, gamba’s of zo. Drijvend in een in een pittige roomsaus. Het borrelt zelfs nog vijf tellen, als ik er zo naar kijk.
Eigenlijk neem ik slechts een kopje thee erbij vanwege die lekkere koekjes die ze er altijd bijleggen.
Het theewater dampt nog een beetje en beslaat mijn bril. Heet is prima. Net als de gamba’s.
Met mijn vork maak ik kleine golfjes in het schaaltje waar de gamba’s in drijven. Nu omarm ik de gamba’s met mijn liefde voor eetlust. Honger en passie van een afstandje bekeken.
Iemand heeft duidelijk zijn best gedaan toen hij zich verveelde. Op de muur naast de uitgang staat het gehele Zeeuwse volkslied uitgeschreven. Het is alleen jammer dat het niet vertaald is in het Zeeuws. Het geeft net wat meer sfeer en zou de locatie ook meteen beter doen. Ach.
‘Ik worstel en kom boven’. Ik worstel met mijn gamba’s en werk ze met een vorkje – welke volgens mij toch meer iets wegheeft van een gebakvork dan een normale vork – naar boven in mijn mond.
Eigenlijk had ik haar ook wel willen omarmen met mijn golven. Zij is dan de golfbreker die mijn hart kan breken, of juist uiteen zal doen spatten om het water te ontvangen. Ik spat volledig over haar heen.
Overal waar ik kom heb ik nog steeds de neiging een brief te schrijven voor haar. Die kan ze dan vinden en lezen. Zo weet ze waar ik ben geweest, wat ik deed en wat zij met mij deed. Als een kat en muisspel.
Een leuk homostel gaat aan het tafeltje tegenover me zitten. De serveerster heeft toch geen fuck te doen, dus gaat ze meteen op hen af. Een colaatje en een pilsje. Het zijn twee Vlamingen zo te horen. Of het zijn twee homofiele Limburgers. Boris zegt altijd dat mijn nabootsing van het Vlaamse accent klinkt als een homofiele limbolander.
Ik denk dat ze met hun bootje een dagje hier in de haven zijn gaan liggen. De gamba’s zijn al wat afgekoeld, beter te eten, hoewel de pittige saus mij al snel doet verlangen naar de hete thee.
Vanaf mijn plaats bij het raam heb ik goed uitzicht op de bootjes in de haven voor me. Door het raam rechts van me kan ik de Dikke Toren van Zierikzee zien, de Zeelandbrug en Colijnsplaat.
Het is lang geleden dat ik de toren heb beklommen. Ik kan me een groot uitzicht herinneren.
Een bekende van het restaurantje loopt over de veranda naar binnen. Hij is gekleed als een vertegenwoordiger met zijn nette colbert en laptopcase. Hij begroet het personeel en krijgt meteen een kop koffie van het huis. Die komt hier vast vaker.
Waarom kom ik hier nog zo weinig. Het is een prachtige en sfeervolle locatie. Misschien had ik haar maar eens vaker hierheen mee moeten nemen. Maar ik wilde afstand bewaren. Het zou niet goed zijn voor ons om hier samen te worden gezien. Muren hebben oren en de mensen om ons heen kunnen alles horen. Nee, dan duik ik liever de zee weer in, opzoek naar parels in mosselen en oesters, zodat ik een zilte ketting voor haar kan maken. Geregen aan een draad van zeewier. Een symbolisch cadeau voor onze relatie. Parels verstopt in schelpen tot iemand ze openbreekt om te stelen en egoïstisch tot zichzelf te nemen. Om te omarmen met golfslagen.
Ze is nu gewoon nog een vis, vrij in het water. Of nee, een zeemeermin met een parelketting, die tussen mijn netten door zwemt en mijn valstrikken zal proberen te ontwijken.
Ik werk de laatste gamba naar binnen en schep nog wat van die lekkere pittige room op een lepeltje.
Met de laatste slok thee die ik naar binnen wil werken, trilt de telefoon in mijn tas. Zij is het. Ik neem op. Ze vraagt naar me, maar ik antwoord gebrekkig. Intussen bestel ik nog een kop thee en spreek haar toe. ‘Schat, je weet toch waar ik opzoek naar ben gegaan?’
Ze geeft geen antwoord. Het blijft stil aan de andere kant van de lijn.
‘Ik zie je reflectie in de golven. Je weet best wat ik bedoel.’ Ze wil me zien, maar dat kan ik gewoon niet. Ze hangt op.
De twee homofiele Vlamingen gaan weer. Romantisch houden ze buiten op de veranda elkaars handen vast. Ze kijken naar de golfbrekers die nu net mooi in het zonlicht opvallen.
Het fenomeen doet me denken aan haar telefoontje van daarnet. Onverwachts en en het leek ook min of meer een golfbreker op het moment.
Er stappen weer twee mensen binnen. ‘Nou doe ons maar twee droge witte wijn.’ Ze klinkt verwaand en heeft hem duidelijk onder de plak zitten. Zo zit het gelukkig weer niet tussen ons. En toch wil ik haar hebben. Ik wil haar voor mezelf hebben, maar uit bescherming neem ik afstand. Die wil ik bewaren.
Ze lijkt me nog steeds niet te begrijpen, maar zo zit haar onschuldig doch pittig karakter nu eenmaal in elkaar.
Het is niet anders.
Vanavond schrijf ik een afscheidsbrief. Ze zal me dan eindelijk kunnen vinden. Een eind aan het kat en muisspel.
Ik voel me de laatste tijd steeds meer in mijn eigen netten verstrikt. Het voelt gewoon niet meer goed.
Ik voel me opgesloten in mijn eigen mosselschelp. Zij krijgt deze ook niet meer open. Ze zal me moeten koken of met grof geweld openbreken.
Liefde zal altijd blijven bestaan. Ik trek me toch maar terug. Liefde op afstand, zoals ik het meeste van haar houd.
Vanavond duik ik van de golfbrekers af. Terug naar waar ik vandaan kwam. Tot dat moment, blijf ik hier en bestel thee na thee om de koekjes als eerste te eten, terwijl het lekkerste kruimeltje altijd achter in het zakje blijft.