Welkom, herken jij jezelf in de verhalen die hier verteld worden of wil je hier meer over weten? Word dan lid en praat gezellig mee. Iedereen is welkom op het gebied van spiritualiteit.

Alles wat vermeld wordt op deze website is naar waarheid van de poster zelf, neem enkel datgeen aan waar jij jezelf goed bij voelt.
Ieder zijn/haar eigen waarheid, respecteer deze...

[ Advertenties ]
Online Tarot Legging - Spirituele Datingsite

Het is momenteel 28-03-2024, 21:45:03

Alle tijden zijn UTC+01:00




Nieuw onderwerp plaatsen  Reageer op onderwerp  [ 1 bericht ] 
Auteur Bericht
BerichtGeplaatst: 07-12-2010, 18:37:48 
Offline
Reus
Reus
Gebruikersavatar

Lid geworden op: 06-10-2007, 20:26:29
Berichten: 1718
Locatie: Antwerpen
Bespiegelingen over Kafka’s ‘Het slot’

[Aan de lezer: je kunt gemakshalve natuurlijk de middelste paragrafen overslaan en alleen de intro en eindbeschouwing lezen.]

In het Duitsland van 1935 zag een lijvig maar nog onvoltooid werk het daglicht in boekvorm. Het werd postuum gedrukt, en in de volgende lange slepende jaren zou het meermalen met argusogen bekeken of zelfs verguisd worden. Dat, terwijl de auteur zelf nauwelijks enige bekendheid genoot. Pas later, na de verwoestende oorlog, begon men het boek beter te kennen, alsmede andere werken die al even eigenzinnig waren. Het boek? ‘Het slot’. De auteur? Niemand minder dan Franz Kafka, die pas jaren na zijn vroegtijdig overlijden bekendheid verkreeg omdat men zijn werken interpreteerde als sociaal-maatschappelijk kritische werken die niet alleen een vinger wezen naar wantoestanden in de Oost-Europese bureaucratieën, maar ook verschijnselen leken te voorspellen als het communisme of leken te zinspelen op het anti-semitisme. Het moet gezegd: in Kafka’s werk valt veel te lezen, te meer om zijn grote abstractiegehalte en ongespecificeerdheid. Nu de twintigse eeuw ten einde is, wordt de Tjechisch-Duitse auteur gezien als één van de meest markante schrijvers in die eeuw, kopstuk van een literaire stroming die het modernimse heet. ‘Het slot’, dat vreemde werk uit de jaren dertig, kan tezamen met ‘Het proces’ en ‘Amerika’ gezien worden als het grootste werk van de man. Waar hebben we het echter precies over? Wat is dan dat boek, en wat bevat het?


1. Overzicht van het verhaal

Ergens op een onbekende datum komt een onbekende man na een moeizame voettocht aan in een onbekend dorp, ergens in een onbekend land. Deze bestemming ligt kennelijk ver verwijderd van de geboorteplaats van de vreemdeling, die wij slechts leren kennen als K. Niets meer en niets minder, gewoon een initiaal . Wat we nog te weten krijgen is dat zijn geboorteplaats een dorp is, en dat hij een vrouw en een kind heeft, maar na deze spaarzame mededelingen gelezen te hebben, rust de lezer voor de rest van het verhaal in diepe onwetendheid. K. arriveert in een herberg, waar hij in een hoek op de vloer poogt te slapen. Niet veel later wordt hij gewekt door een zekere Schwarzer, zoon van een onderslotvoogt, die hem fijntjes mededeelt dat K. niet zomaar in het dorp mag verblijven indien hij geen toestemming heeft van de grafelijke autoriteiten. Deze moeilijkheid met de plaatselijke bureaucratie krijgt de lezer al direct op pagina 1 voorgeschoteld, en ze is slechts de eerste van een reeks onoverzichtelijke sociale en ambtelijke moeilijkheden die voortduren tot aan het einde. Op de nare autoritaire houding van Schwarzer heeft K. slechts droog te melden dat hij de gevraagde landmeter is, en dat zijn helpers en materiaal spoedig zullen arriveren. Daarop neemt de ambtenaar van lage rang meteen ter plaatse telefonisch contact op met het slot, die op de berghelling boven het dicht opeen gepakte dorp staat. Na aanvankelijke ontkenning en zelfs gesnauw wordt men in de herberg teruggebeld, met de mededeling dat er inderdaad een landmeter gevraagd is. K. kan blijven en wordt officieel van een slaapplaats en voedsel voor-zien. Wat daarna gebeurt is enerzijds heel simpel, anderzijds heel gecompliceerd en slepend. Men kan het erop houden dat K. vanaf die avond niets anders doet dan zich zien te handhaven in het dorp, waar hij argwanend bekeken wordt als een onwetende onbekende, en waar hij tevergeefs dingen probeert te bewerkstellingen door tevergeefs contact proberen op te nemen met de autoriteiten. Zijn slaapplek in de herberg wordt hem na enige tijdontzegd door de waardin, hij krijgt plotsklaps een relatie met Frieda, een dienstmeid uit een tweede herberg, het Herenhof. Voor zijn niet contractueel vastgelegde werk krijgt hij zomaar twee onbekende en uitermate irritante assistenten toegewezen. Later verlaat Frieda hem weer, nadat hij contact gekregen heeft met de pariafamilie van het dorp, vreemd genoeg de familie van één van de weinigen in het dorp die intéger lijken: Barnabas. De toegewezen assistenten verjaagt K. uiteindelijk, maar deze intrigeren tegen hem, en eentje pikt Frieda in. Ondertussen had K. een baantje gekregen als conciërge bij de plaatselijke school , maar de urenlange dialogen en rompslomp weerhouden hem van nuttig werk. Als klap op de arbeidsvuurpeil krijgt hij zelfs in een tweede ambtelijk schrijven te horen dat men erg tevreden is over zijn werk als landmeter (terwijl hij nog niets van dien aard heeft kunnen doen). Gaandeweg lijken het ambtelijke doolhof en de dialogen met enkele dorpsbewoners die hij leert kennen de werkelijkheid steeds meer te verduisteren. De ene spreekt de andere tegen, in ontvangen brieven maken ambtenaren loze beloften (eigenlijk zeggen ze gewoon niets concreets), dorpsbewoners leven volgens een rigide structuur die alleen een insider kan begrijpen, en men koesteren angst. Men leest op bladzijde 47 bijvoorbeeld dat de waard K. graag ter wille had willen zijn, ware het niet dat de voorschriften strikt zijn en de slotheren uiterst gevoelig. De angst is niet alleen voor het onbekende (dat is K.), maar ook voor het slot en zijn ambtelijke machinerieën. K. lijkt in al die bevreemdende toestanden te verdwalen, en wanneer het boek eindigt is hij letterlijk en figuurlijk verder van huis dan ooit. Al zijn pogingen om concrete doelen (zoals erkenning) te bereiken ten spijt, blijven zijn dagen gevuld met zinloosheid.

2. Een eerste blik

Bij het lezen van het voorafgaande zou de vraag wel eens kunnen rijzen waar het nu eigenlijk allemaal om gaat? Nu, dat is precies de vraag die K. zich stelt, wanneer alles wat hij bereikt lijkt te hebben als los zand weer tussen zijn vingers vandaan glipt, niemand betrouwbaar lijkt en de autoriteiten als ongrijpbare onbevattelijke spoken schijnen. Wie alle tevergeefse moeite op een rijtje zet, zal tot de conclusie moeten komen dat het allemaal nergens om gaat. Nergens om. Totale futiliteit en zinloosheid is wat de bittere waarheid lijkt te zijn wanneer al de pagina’s doorgeworsteld zijn en K. nog steeds met lege handen staat, net als dat de autoriteiten in de praktijk feitelijk niets concreets bewerkstelligen. Niets. Constant dienen zich tevens momenten van ontnuchtering en illusie aan, omdat de ene iets uitgebreid en zeer overtuigend uiteen weet te zetten, wat vijftig pagina’s verderop door de volgende al even overtuigend ontkracht en zelfs omgedraaid wordt. Maar voordat een concrete interpretatie aan het geheel der dingen gegeven wordt, is het op zichzelf al waardevol om naar de sfeer van het verhaal te kijken. Zoals eerder gemeld, verkeert de lezer in een grote onwetendheid wegens het onbepaalde karakter van alles. Daarnaast is de stijl die Kafka hanteert niet één van gedetailleerdheid, noch een diep psychologische, en al met al moet gezegd dat het geheel nogal onpersoonlijk opgediend wordt. De enige persoonlijke details en uitvoerige herinneringen omtrent K. bijvoorbeeld, vindt men alleen in de eerste hoofdstukken terug (er zijn er 25 in totaal). Er wordt relatief weinig een gedegen omschrijving van de locaties gegeven, en als dat al gebeurt, dan is dat op zo’n manier dat de lezer zich eenzaam voelt. Het gros van het verhaal bestaat uit dialogen, zonder veel vermelde omhaal, karaktertrekken, bewegingen of wat dan ook. Ja, de lezer is eenzaam, en andere figuren worden soms ronduit aangeduid als ‘schimmig’ (zoals op bladzijde 79). Dat het verhaal zich in een bittere winter afspeelt en de dagen kort zijn voegt daar beslist geen warmte of troost aan toe. Net als K. is de lezer verdwaald in een letterlijk ondoorgrondelijke omgeving waarvan werkelijkheid en schijn slechts tijdelijk te onderscheiden zijn, om vervolgens van plaats te wisselen. Tevens verdwalen de ogen van de lezer, wanneer hij naar de dicht op elkaar gepakte tekst kijkt, en meestentijds zal hij tevergeefs zoeken naar inspringingen of witregels. Het kleurloze karakter van het boek wordt bijgestaan door het feit dat halverwege het verhaal bijna weinig anders meer gebeurt dan het aaneen rijgen van vele ellenlange dialogen, die wezenlijk gewoon monologen zijn met slechts hier en daar kortstondige interrupties. Het is dan ook niet eenvoudig, net als voor K., om de laatste pagina te halen. Tot zover lijkt het verhaal weinig natuurgetrouw, en ook dat wordt nog versterkt doordat al de personages in het boek op een zeer onnatuurlijke wijze met elkaar communiceren. Men leest geen spreektaal, nee, men leest retorisch in elkaar geknutselde volzinnen met vele inbeddingen en bijzinnen die soms hele alinea’s kunnen vullen. Het gehele dorpsleven, ja, de hele plaatselijke werkelijkheid is doordrenkt van ambtelijke secuurheid en bureaucratische koelte, en hetzelfde geldt voor de manier waarop de personages met elkaar en met K. omgaan. K. voelt zich door alle om-standigheden in zijn bestaan bedreigd en voelt zich een nummer, en de lezer kan niet anders dan zich in hem verplaatsen, aangezien het gehele verhaal zich op zijn persoon richt. Al met al is het dus heel goed mogelijk om de eigenschappen van de tekst zelf iconisch op te vatten: weinig overzicht, koel, langdradig enzovoort.


3. Achterliggende intenties

Naar de achterliggende intenties valt slechts te gissen, al is men het er over het algemeen over eens dat ‘Het slot’ vooral als een parodie te lezen dient te worden. Kafka heeft nauwelijks iets aan zijn tekst meegegeven. Een titel had het oorspronkelijk niet, en ook zijn bijvoorbeeld de hoofdstukken 16, 21, 22, 23, 24 en 25 titelloos (of dit misschien ook iconisch opgevat moet worden weet ik niet). Zoals gezegd was het boek bij het overlijden van de auteur immers nog onvoltooid, en het is dan ook niet verbazend dat de tekst stikt van vreemd geplaatste komma’s, en dat het verhaal nota bene eindig mídden in een zin (hoewel dat op zichzelf een niet onaantrekkelijk eindeffect bewerkstelligt). Max Brod, Kafka’s eerste tekstbezorger en vriend, gaf het boek de titel die het sindsdien behouden heeft, en het was hij die een interessante interpretatie opperde. Volgens hem was het verhaal een godsdienstige parabel die handelt over hoe men met religie omgaat. Hierover heb ik verder niets gelezen, maar het mag opgemerkt worden dat de dorpsbewoners het slot en de aldaar vertoevende ambtenarij als heilig beschouwen, en alle opstandigheden en ongewone gedragingen van K. als heiligschennis veroordelen. Toch kies ik voor het nader uiteen zetten van een andere interpretatie, namelijk die van de politieke parodie.

Het slot is eigenlijk geen echt slot, maar een bijeen geraapte cluster van kantoorgebouwen en schrijfhallen. Toepasselijkerwijs torent het hoog boven het dorp uit. Wanneer K. op de eerste dag dat slot probeert te bereiken, lijkt de aanvankelijk gekozen logische weg steeds verder van het slot weg te leiden. Later wordt duidelijk dat niemand er komen mag, tenzij op expliciet verzoek. Slechts de ambtenarij kent de weg, wat ook geldt voor de vele bode’s, maar die laatste komen niettemin nooit verder dan voorvertrekken van de diverse kantoorpanden. Halverwege het verhaal blijkt vreemd genoeg dat er verscheidene wegen zijn die naar de ingang zouden moeten leiden, maar dat de ambtenaren in hun koetsen altijd verschillende routes nemen, zodat niemand ze ergens kan opwachten en aanspreken. Soms wijzigen de hoofdroutes zich zelfs meermalen per dag. Hoe het ook zij, de politieke macht is ontoegankelijk voor het gewone volk, laat staan voor een vreemdeling. Het slot, dat in nevelen gehulde bouwwerk, blijft een introverte en zelfgenoegzame wereld die met een onmenselijk precieze nauwkeurigheid de dagelijkse routine afwerkt tot in het oneindige. Hooggeplaatsten krijgt men nagenoeg nooit te zien, en wie een brief zend naar een hoge ambtenaar, kan naar alle waarschijnlijkheid pas na jaren een gedegen antwoord tegemoet zien. De ambtenarij is onverbiddelijk, koel en secuur, maar ze zuivert ook het menselijke uit zichzelf weg, aangezien de slotheren dag en nacht niets anders doen dan werken. Dit is ook het beeld dat voortdurend geschetst en in stand gehouden wordt door de dorpsbewoners die K. tegenkomt. Paradoxaal genoeg moet echter opgemerkt worden dat de spaarzame momenten waarop K. daadwerkelijk in aanraking komt met de slotheren, zij helemaal niet kwaadwillig blijken te zijn. Op Schwarzer en de schoolmeester na, zijn de burgemeester, ambtenaar Klamm (de grote man in het dorp), Erlanger en Bürgel beslist niet vreemder, onvriendelijker, onbetrouwbaarder, asocialer of kwaadwilliger dan de dorpsbewoners. Sterker nog, de twee (nietszeggende) brieven die K. van de verder onbereikbare Klamm ontvangt zijn vriendelijk, de burgemeester is zeer goedwillig (de snibbige schoolmeester luistert gelukkig naar hem), en zelfs Bürgel is de vriendelijkheid zelve, ondanks dat hij onaangekondigd uit zijn slaap gehaald wordt door een verdwaalde en zeer vermoeide K. Dit paradoxale karakter zal ik later nog bespreken.

Niettemin is en blijft het zo dat de ambtenarij het leven beheerst en controlleert. Als zij stelt dat iemand niet bestaat, dan bestaat diegene niet, en het is deze tang die K. wel degelijk aan voelt komen. Hij voelt zich dan ook weinig serieus genomen als hij na al zijn moeite nog steeds niet daadwerkelijk aan het werk gesteld is. Maar deze tang heeft reeds eerder in de dorpsgeschiedenis een compleet gezin omsloten, namelijk de eerdergenoemde familie van Barnabas. Deze geschiedenis laat ik verder ongenoemd, maar het is een bizar gegeven dat zij verstoten zijn nadat de oudste dochter een vinnige ambtenaar beledigde met een afwijzing. Het is niet dat er sancties volgde, integendeel. Er volgde helemaal niets. Het is echter de angst voor de almachtige overheid die maakt dat de dorpsbewoners al hun contact met de familie verbreken. Er gebeurt niets, en dat maakt het des te erger; men wordt doodgezwegen.

Een parodie op de verstikkende overheidsorganisatie en de manier waarop zij met het volk om-gaat. Die duiding lijkt niet ongeoorloofd. De staat hangt aan elkaar van papieren, en de wil van de autoriteit is wet. Niettemin kan dit een motief zijn bínnen een andere duiding, namelijk die van de droom. ‘Het slot’ zou juist door zijn paradoxale en onwerkelijke karakter prima als een droom gelezen kunnen worden.


4. Onbetrouwbaarheid

De meeste figuren die uitgebreid aan bod komen in het verhaal lijken onbetrouwbaar te zijn. Niet één van de personages is gespeend van retorica, en hoewel ze soms werkelijk langs de afgrond van de logica wandelen, slagen ze er toch in de handelingen, gebeurtenissen en gedragingen van andere personages in een geheel ander daglicht te stellen. Dit paradoxale karakter en spel van waarheid en schijn werkt het hele boek door. Men verdraait feiten, praat het kormme nog krommer, intrigeert, liegt of zwijgt juist angstvallig. Het is echter níét zo dat K., de hoofdpersoon, wel helemaal eerlijk is. Integendeel, ook zijn gedrag geeft te denken, en een enkele keer dreigt hij zelfs ontmaskerd te worden door zijn partner Frieda, wanneer ze samen in het schoolgebouw onderling praten.

Op bladzijde 11 lezen we K.’s gedachten:
‘K. spitste zijn oren. Het slot had hem dus tot landmeter benoemd. Dat was enerzijds ongunstig voor hem, want het maakte duidelijk dat ze in het slot al het nodige over hem wisten, de krachtsverhoudingen hadden ingeschat en glimlachend de strijd aangingen. Maar anderzijds was het ook gunstig, want het bewees naar zijn mening dat ze hem onderschatten en dat hij meer vrijheid zou hebben dan hij tevoren had mogen hopen. En als ze dachten hem door deze beslist van superieure intelligentie getuigende erkenning van zijn landmeterschap blijvend angst te kunnen aanjagen, vergisten ze zich (…).’
Willem Frederik Hermans oppert in een artikel dat K. eigenlijk een landloper is, aangezien hij een lange moeizame voettocht gemaakt heeft alvorens in het dorp aan te komen, terwijl hij alleen maar in zijn kortstondige aanvaring met Schwarzer zegt dat hij assistenten met een wagen vol intrumenten heeft die nog onderweg zijn. Dit gegeven is niet alleen vreemd, maar tevens is het zo dat hierover nergens meer gewag gemaakt wordt in heel het boek. Sterker nog, het slot stuurt hem onmiddellijk de volgende dag twee jonge assistenten, die geen benul hebben van landmeten. K. heeft zich naar binnen gebluft toen hij verkondigde ‘de landmeter’ te zijn, en het slot gaat hier op in door het spel mee te spelen. Deze duiding vindt aansluiting bij het feit dat verderop een personage vertelt dat de oververmoeide ambtenaren ’s avonds en ’s nachts via de telefoon wel eens grappen uithalen (hoewel uitermate chagrijnig) en er eigenlijk helemaal niet serieus met hen te praten valt. Het is dan ook zo dat pas wanneer ze in de herberg teruggebeld worden door een zekere Fritz vanuit het slot, ze pas te horen krijgen dat er inderdaad een landmeter zou moeten komen. Ook reageert K. op blz. 27 op de twee nieuwe assistenten als volgt: ‘Jullie zijn mijn oude assistenten, die ik na heb laten komen, die ik verwacht?’ Enkele regels verder: ‘Maar als jullie mijn oude assistenten zijn, moeten jullie daar toch iets van weten’. Oúde assistenten? Laten komen? En waarom de vraag eigenlijk? Dergelijke regels roepen in herinnering dat men in ‘Het slot’ evengoed ook met een droom te doen kan hebben. Hoe dan ook, wanneer men de gemaakte veronderstelling aanneemt, is het ook niet verwonderlijk dat K. zo weinig bereikt, al weten de dorpsbewoners en lagere ambtenaren natuurlijk van niets, aangezien alle beslissingen en kennis van zaken alleen binnen in het machtscentrum plaats hebben. Men heeft eigenlijk helemaal geen landmeter nodig, maar de vraag is waarom een zo dichtgespijkerde machinerie van de overheid een dergelijke anomalie toestaat. Het bezorgt ze last in de zin van tijd, energie en geld. Zelfs een willekeurige dorpsbewoner zegt op blz. 21: ‘Wij hebben geen gasten nodig’. Burgers wantrouwen hem niet alleen omdat gastvrijheid ongeoorloofd is en K. tegen de regels ingaat, maar mogelijk ook omdat hij landmeter is, hetgeen herverdeling van het land tot gevolg kan hebben.

K. is voorts nog onbetrouwbaar, omdat hij Frieda lijkt te gebruiken. Hij toont aanvankelijk totaal geen interesse in haar, maar zodra hij verneemt dat Frieda de partner is (hoewel dat later door een andere meid, Pepi, uiteraard heftig in vraag gesteld wordt), verandert dat. Onmiddellijk krijgen ze een relatie. Herinner hier nog het feit dat K. ergens een vrouw en kind heeft. Niet alleen is K. een opportunist, maar ook is Frieda niet integer. Zij valt misschien te vergelijken met een soort groupie, eerzuchtig als ze is en met de eerste de beste in zee lijkt te gaan. Immers, nadat K. bij Barnabas en de zijnen is geweest, is Frieda er definitief vandoor. Lees: ze is meegetrokken door een, op dat moment juist door K. ontslagen, assistent, waarop ze meteen haar liefde projecteert. De assistentes intrigeerden en leidden K. af van zijn activiteiten, en Frieda waait met alle winden mee. Voortdurend blijkt dit, terwijl K. simpelweg al zijn kansen op een beter bestaan aangrijpt, zelfs al moet hij daarvoor vriendschap met een klein jongetje sluiten die iemand kent die iemand kent…


5. Paradox en illusie

Tegenover illusie staat werkelijkheid, en zoals gezegd veranderen beide van positie. Net als bij de paradox is er een schijnbare tegenstelling, want de tegenpolen verwisselen soms van plaats, en soms weet men het gewoon niet. Deze antithetische relaties zitten overal in het boek. Enkele voorbeelden uit de eerste hoofdstukken zijn bijvoorbeeld de onderstaande.
- Blz. 11: hoewel aanvankelijk duidelijk te verstaan gegeven werd dat een landmeter totaal onbekend was, wordt nu per telefoon verkondigd dat die mededeling een vergissing was.
- Blz. 15: wat aanvankelijk een slot leek te zijn, blijkt nader beschouwd een ‘heel armzalig stadje’ van dorpse huizen.
- Blz. 28: hoewel de overheid K. in zijn bestaan lijkt te bedreigen en mensen behandelt als nummers, maakt K. zich hier ook schuldig aan. Hij zegt de twee assistenten, Artur en Jeremias, als één man te gaan behandelen en allebei Artur wil noemen.
- Blz. 35: het heeft te denken dat de eerste brief van ambtenaar Klamm in eerste instantie positief wordt opgevat, maar bij nadere lezing door een derde als negatief wordt opgevat. Men leest bijvoorbeeld: ‘[De brief] was niet consequent, er waren passages waar met [K.] gesproken werd als met een onafhankelijk iemand wiens eigen wil werd erkend, dat gold voor de aanhef, dat gold voor de passage over zijn wensen. Maar er waren ook passages waarin hij openlijk of onuitgesporken als een nietige, vanuit de positie van die directeur nauwelijks waarneembare arbeider werd behandeld, de direactuer moest zich inspannen om “hem niet uit het oog te verliezen”’.
- Blz. 43: K. ging er vanuit dat wanneer hij met Barnabas meeging, naar het slot gebracht werd, hetgeen een weg omhóóg veronderstelt. Barnabas blijkt hem daar echter helemaal niet heen te brengen, en ze moeten een trap omlaag. Ze komen bij het huis van zijn familie aan.
Daarnaast bestaat er nog een zeer grote en alles overheersende paradox, en deze is natuurlijk die tussen het volk en de autoriteiten. Beide lijken in een strikt hiërarchische structuur ingedeeld te zijn. Alles wordt vanuit het slot gestuurd, en wanneer dat niet expliciet door ambtelijke woorden en daden gebeurt of via bode’s en representanten (er zijn altijd mensen die anderen representeren die anderen representeren), dan is het wel impliciet door de geconditioneerde bevolking, zoals gebeurde bij de familie van Barnabas. Nooit gebeurt er iets zonder dat het zo bedoeld is en niets is willekeurig, zoals de burgemeester op pagina 83 vertelt. De relatie tussen volk en overheid is echter niet zo eenduidig als deze op het eerste gezicht mag lijken. Integendeel. Zoals eerder al aangegeven, treft K. een rigide, argwanende, overheidsverheerlijkende en overheidsvruchtige bevolking aan die alles doet om het de slotheren naar de zin te maken. Tegelijkertijd treffen we voldoende overheidslieden aan die niet kwaadwillig lijken te zijn, maar vaak zelfs het tegenovergestelde (hoewel niet altijd!). Nergens valt een ambtenaar te zien konkelen en huichelen. Ze volgen juist een strikt protocol en kunnen niet buiten die patronen denken. Wat wel duidelijk wordt, is dat zij bergen en bergen papierwerk verzetten om het dorp draaiende te houden. De heer Erlanger bijvoorbeeld, besteed grote delen van zijn nachten om zélf gehoor te kunnen geven aan alle hebbelijkheden van dorpsbewoners, louter uit goede wil. Het moet tevens gezegd, dat de woorden en daden van de overheidslieden zelve nooit in het geding gesteld worden in alle dialogen van het boek. Het zijn altijd alleen de woorden van andere dorpsbewoners, dus aan de functies en handelingen van de overheidslieden wordt kennelijk niet getwijfeld. Zodoende doet de lezer dat ook niet.

Daar komt een ander gegeven bij. Klamm komt niet of nauwelijks uit zijn kamer die hij tot zijn beschikking heeft in de tweede herberg, het Herenhof (dat niet voor niets zo heet), maar vreemd genoeg zit er in de deur van zijn kamer een klein gat waardoor anderen, dorpslieden, kunnen kijken. Frieda laat K. bijvoorbeeld een ogenblik naar binnen staren om Klamm te bekijken. De ene keer dat Klamm verder gezien wordt, is ’s avonds, wanneer hij vermoed dat niemand toekijkt. Hij haast zich dan naar zijn koets die klaarstaat, om terug te keren naar het slot. Veel later horen we de mogelijkheid geopperd worden dat het juist Frieda was die Klamm onder de duim had, in plaats van andersom. De macht van Klamm, die iedereen hoog in het vaandel heeft, blijkt overal slechts formeel en nergens direct. In het laatste deel van het boek vertelt Pepi voorts dat de slotheren die overnachten in het dorp, ‘s ochtends hun kamer niet af komen, omdat ze de bewoners niet onder ogen durven komen. Andere vreemde mensen leidt hen af, terwijl ze verzot zijn op hun werk. De wegen naar het slot zijn weliswaar obscuur, en de route die de koetsen volgen verandert voortdurend, maar nergens valt dit direct in verband te brengen met onwil van de overheid. In tegendeel, zoals blijkt bij o.a. Erlanger, en mogelijk uit het gegeven dat de autoriteiten K. überhaupt toelaten. Men zou haast denken, dat de ambtenaren zich zozeer inzetten voor het besturen van het land, dat ze oververmoeid worden en geen energie meer overhouden voor het immer klagende, nieuwsgierige en bemoeizuchtige volk. Het zijn de bewoners die de angst en de imponerende denkbeelden verspreiden, nergens de ambtenaren zelf. Het is dan ook uiterst interessant om op blz. 78 het volgende te lezen: ‘Nergens had K. de ambtelijke wereld en het leven ooit zo vervlochten gezien als hier, zo vervlochten dat het soms wel leek of de ambtelijke wereld en het leven van plaats hadden gewisseld. Wat betekende bijv. de tot nog toe louter formele macht die Klamm uitoefende over K.’s taakvervulling, vergeleken met de macht die Klamm daadwerkelijk had in K.’s slaapkamer .’ De autoriteiten gaan elke strijd uit de weg. Ze dreigen nergens. Daarvoor in de plaats komt K. vooral in conflict met sommige dorpsbewoners, die zo hoog op hebben van de heren. Het grafelijk bestuur laat K. overal in het dorp zijn gang gaan en verplichten hem tot níéts, en het enige waar K. in verstrengeld raakt is het gedoe met de bevolking.


6. Slotopmerkingen

Dat het slot het absolute machtscentrum vertegenwoordigt is weliswaar een zeer aannemelijke duiding, maar niet de enige. Daarvoor zijn de verhoudingen en opmerkingen in het verhaal te ambivalent en genuanceerd. Evenzogoed is het immers mogelijk dat juist dat obscure slot met zijn onzichtbare werknemers en werkresultaten juist bestaat omdat de bevolking het nodig denkt te hebben; evenzogoed is het immers mogelijk dat, door eerdergenoemde zaken, juist de ambtenaren bang zijn voor de bevolking. Misschien bestaat de verstikkende almacht van de autoriteiten alleen maar omdat het volk er massaal in gelooft.

Al met al is het einde letterlijk en figuurlijk zoek. Alle abstracte beschouwingen van K. over de gang van zaken helpen weinig bij het zoeken van een houvast in de vreemde wereld waarin hij terecht is gekomen. Nergens is noch voor K. noch voor de lezer een vluchtheuvel te vinden die zekerheid en veiligheid biedt. Zelfs geen goedwillige burgemeester of een aanvankelijk zo aan-hankelijke Frieda. Het spel der paradoxen veegt alle grond onder de voeten weg. Men duidt de roman aan als modernistisch, maar afgezien van het feit dat het boek een parodie is, doet het erg postmodernistisch aan.

_________________
'The real act of discovery consists not in finding new lands but in seeing with new eyes.'
- Marcel Proust


Omhoog
   
Berichten van vorige weergeven:  Sorteer op  
Nieuw onderwerp plaatsen  Reageer op onderwerp  [ 1 bericht ] 

Alle tijden zijn UTC+01:00


Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 7 gasten


Je kan niet nieuwe berichten plaatsen in dit forum
Je kan niet reageren op onderwerpen in dit forum
Je kan niet je eigen berichten wijzigen in dit forum
Je kan niet je eigen berichten verwijderen in dit forum

Zoek op:
Ga naar:  
© Copyright 2000 - 2013 SpiritueleJongeren.nl