De dag vorderde zich snel tot het avond werd en het schemerrood het luchtbeeld bepaalde. Drago stond bij de grote raam naar buiten te turen en zag hoe diverse raven zaadjes pikten van de grond of aan een net gedode muis zaten te peuzelen. Vandaag was snel voorbij gegaan en hij relativeerde het allemaal in zijn hoofd. Hij had zich geschoren en gewassen, had zich door de koninklijke kleermaker laten opmeten en had van het overvloedige maal dat de kok bereid zich tegoed gedaan aan diverse gevulde kippen, zwijnen en ossevlees. De mede die werd geschonken had hij met kruiken leeggedronken en dat zorgde ervoor dat hij nu in een zachte roes was beland die hem gelukkig maakte. Frala was keuriger geweest in deze behandeling. Het feit dat haar eigen vader haar niet had herkend deed haar hart zeer maar ze was ook vastbesloten geweest mee te gaan en het land te leren kennen op een andere manier dan haar vader. Nu lag ze op haar rug in het bed naar het plafond te staren. Af en toe keek ze naar Drago die roerloos bleef staan. “Wat gaan we doen zodra we uit het kasteel weg zijn?” vroeg ze om de stilte te verbreken. Drago verroerde zich nog steeds niet. “Zodra we onze kleren hebben vertrekken we.” Frala kwam omhoog. “Zonder wapens?” “Dat klopt prinses zonder wapens.” “Maar waarom, we moeten toch gaan vechten?” “Niet alles wordt opgelost met geweld. We zullen moeten praten met de andere stammen om hun aan onze kant te krijgen mocht het tot een oorlog uitlopen. Want zonder vrienden in deze strijd zal dit koninkrijk haar einde snel tegemoet zien.” Frala stond op en liep naar Drago. Ze ging naast hem staan. “Waarom vroeg je aan vader of hij mij onder jou toezicht wilde plaatsen?” Drago keek Frala aan. “Wil je liever in de cel zitten dan?” “Nee dat niet maar had je er een speciale reden voor?” Drago liep vervolgens weg bij het raam en ging op een van de banken liggen. “De enige reden dat ik het heb gevraagd is zodat jij niet in de cel kwam.” Hij deed zijn ogen dicht. “Zorg voor een goede nachtrust prinses. Morgen verwacht ik de kleren en dan vertrekken we direct.” Frala keek Drago eens aan maar besloot dat hij gelijk had. Ze dichte de gordijnen en ging op bed liggen. Langzaam sloot ze haar ogen en viel in een onrustige slaap
Koninkrijk Kionara, rand van het woud Beroïn 653ste zonnecyclus van het tweede Era
Kleine vuurtjes laaiden op terwijl de avond viel aan de rand van het bos. In de grote groene tent die het dichts bij het woud stond zat Sabora aan haar tafel en las een rol met enkele inscripties daarop getekend. Ze las ze aandachtig en hoorde daarom ook niet hoe een kleine man in een zwart harnas haar tent in kwam gelopen. “Vrouwe Sabora. Er zijn enkele priesteressen van Sifon die U willen spreken.” Sabora schrok en sprong omhoog. Ze zag de kleine man die angstig ineen dook bij haar plotselinge beweging. “Waag het nooit mij op deze manier te storen.” Schreeuwde ze. “Natuurlijk Vrouwe Sabora. Mijn spijt is groot. Vergeeft u mijn slechte gedrag. Maar enkele priesteressen wensen u te spreken.” Sabora zag hoe de man nog verder ineen dook. Kwaad als ze was rolde ze alles op en deed deze in een zak die aan haar stoel hing. “Laat hun maar binnen commandant.” Snel vluchtte de man haar tent uit en al gauw kwam er drie in blauwe gewaden geklede vrouwen de tent binnen. “Eerwaarde priesteressen. Mijn zusters wat een vreugd om u weer te zien.” De vrouwen kwamen tot aan het bureau en lieten daarna hun hoofden zien. Met hun handen deden ze hun kappen af en werden hun gezichten zichtbaar. De middelste vrouw had lang bruin haar dat stijl naar beneden liep. Haar gezicht was klein maar sprak boekdelen. De andere twee waren wat ronder van gezicht en ook hun haar was lang maar de kleur was zwart. “Vrouwe Sabora. Ik zou mij niet verheugen ons weer te zien.” Sabora zuchtte. “Hoofdpriesteres Asuma. Vanwaar deze eer.” “De eer is eigenlijk een verwringing die onze zusters zien in de scheidingslijn tussen goed en kwaad. U begrijpt dat wij daarom al onze afvallige zusters persoonlijk moeten bezoeken.” Sabora draaide naar rechts en liep naar een tentwand met daarop een plattegrond van het koninkrijk. “Ik begrijp het maar ik heb geen kwaad in de zin. Dus U verdoet u tijd hier Hoofdpriesteres.” Asuma bewoog niet en staarde naar Sabora. “U weet dat ik begaafd ben met de kracht om mensen te lezen net zoals u begaafd bent met de kracht mensen te beheersen?” “Ik wijs u er nogmaals op Hoofdpriesteres dat ik geen kwaad in de zin heb. Ik ben hier op onderzoek naar de grenzen van Kionara. Om deze in kaart te brengen.” Asuma keek even naar Sabora. “U bent net als alle andere afvallige zusters gewaarschuwd niet te spotten met het kwaad. Voornamelijk op de dag der doden morgen.” Sabora draaide zich weer om en liep terug naar het bureau en keek Hoofdpriesteres Asuma in haar ogen. “Waarschuwing aanvaard.” sprak ze Sabora venijnig. Asuma wist genoeg. “Wij houden U in de gaten Vrouwe Sabora.” Daarna draaide het gezelschap zich om en liep de tent uit. Na een tijdje kwam de kleine commandant weer binnen. “De priesteressen zijn van het kamp afgegaan vrouwe Sabora.” Sabora ging weer zitten. “Mooi!” “Heeft u orders voor de mannen?” “Ja commandant. Vermoord de drie priesteressen en breng mij het hoofd van de hoofdpriesteres Asuma.” “Maar Vrouwe Sabora. Dat is heilig schennis.” Sabora keek de commandant aan. “Twijfel jij aan mijn orders.” Siste ze . “Nee, mijn vrouwe maar wij kunnen haar toch niet ombrengen. Dat brengt de scheidingslijn ernstige schade aan.” Sabora werd woedend. “Ik wens niet tegengesproken te worden commandant anders ontgaat u hetzelfde lot als u voorganger.” De commandant keek angstig uit zijn ogen. “U bedoelt toch niet?” “Dat bedoel ik zeker commandant. Ik kan me nog goed herinneren hoe u zijn nek doorsneed.” De commandant slikte. Haar wil was wet en daar kon hij niks tegenin brengen als hij niet vermoord wilde worden. Enkele zweetdruppels gleden via zijn wangen naar beneden en verraadden zijn angst voor haar. Langzaam ging hij door zijn knieën, zijn maliënkolder rinkelde zacht. Hij boog zijn hoofd naar de grond. “U wil is onze wet meesteres Sabora. U order wordt uitgevoerd.” “Dat is wat ik wilde horen commandant. Sta op en maak u klaar om morgen dit woud in te trekken.” “Ja meesteres.” Terwijl de commandant zich uit haar tent verwijderde pakte ze al gauw weer de rollen uit haar tas en las ze nogmaals door.
Koninkrijk Kionara, rand van het woud Beroïn 653ste zonnecyclus van het tweede Era
Geruisloos bewogen de priesteressen van het kamp door de grasvelden. Hun hoofden waren nog altijd door de kap van hun mantel bedekt. Hun handen waren onder hun mouwen in elkaar geschoven en zwijgend vervolgden ze hun weg. De hoofdpriesteres liep voorop toen ze ineens halt hield. “Hoofdpriesteres Asuma. Is er iets?” De priesteres deed vlug haar kap af en terwijl de andere twee dat ook deden sprak ze hun toe. “Mijn zusters. Hebben jullie goed opgelet?” “Hoe bedoelt u Vrouwe Asuma?” “Hoe zagen de harnassen eruit van de mannen?” De twee volgsters keken elkaar aan. “Ze waren zwart hoofdpriesteres. Het teken op hun schild was dat van een draak.” “Goed opgelet, maar nu mijn volgende vraag. Van welke stam zouden ze zijn geweest?” Het andere meisje deed een stap naar voren. “Dat zou de Aroc stam zijn geweest. Zij droegen als teken een draak. De hoofdman was een afvallige uit het koninkrijk. Elke afvallige werd gemerkt door een drakenafbeelding op zijn lichaam te zetten, als teken dat hij een vijand van het koningsschap was.” De hoofdpriesteres was onder de indruk. “Heel goed zuster Amanda. Maar wat weten we over de Aroc stam?” Nu deed de andere zuster weer haar woord. “De Aroc stam is 15 jaar geleden geheel verslagen door de koning en zijn Fenikslegioen.” “Precies zuster Brianna. Hoe kan het dan zijn dat de Aroc stam nu de raadsvrouwe van de koning helpt?” De twee zusters keken elkaar aan. “Dat is onmogelijk Vrouwe Asuma.” “Ik denk dat we Vrouwe Sabora een tijdje in de gaten moeten houden mijn zusters. Ik voel een flinke verschuiving in de scheidingslijn.” “Wij stemmen ermee in Vrouwe Asuma.” “Ik had niet anders verwacht van mijn beste leerlingen.” Lachte priesteres Asuma.
Vanuit de verte klonk er plots een zacht geritsel. De drie priesteressen schrokken en keken vervolgens om zich heen. Enkel gras was er te zien, maar nog voor ze zich konden klaarmaken om weer te vertrekken sprong er vanuit het niets een groepje mannen naar voren gehuld in zwarte harnassen. Hun zwaarden zwaaiend en hun schild voor zich uit gestrekt. De priesteressen waren verward. Hoe konden zulke onverlaten deze priesteressen overmeesteren. Brianna en Amanda werden overrompeld. De zwaarden van het groepje mannen zwiepten door de lucht en sneden het vlees en botten van hun lichaam af tot ze volledig van hun ledematen ontdaan waren. Hun bloed vormde een plas in het gras en hun hoofden werden aan hun haren opgetild. De twee achterste mannen renden vervolgens met de hoofden weg, terug naar het kamp terwijl de overgebleven mannen dreigend dichterbij priesteres Asuma kwamen. “Dwazen.” Brieste ze. “Dwazen dat jullie zijn. Jullie meesteres bezoedelt jullie gedachten.”De mannen keken haar dreigend aan. En zetten een stap dichterbij. “Laat mij jullie helpen.” Een kleine grom ontsnapte uit een van de helmen. “Dit is heiligschennis en daarvoor zullen jullie door hogerhand gestraft worden.” Sprak Asuma. De man vooraan deed nu zijn helm af. “Zodra Vrouwe Sabora met de god Zachea is samengesmolten, zal zij de wereld heersen en ons belonen.” Asuma deed een stap terug. “Dus dat is Vrouwe Sabora van plan. Zij mag niet zegevieren. Luister niet naar haar.” Asuma keek om zich heen, ze kon niets vinden wat haar zou helpen. “Zwijg jij feeks van de priesteressen. Binnenkort zal de wereld kennis maken met een nieuw en sterker kwaad dat over dit koninkrijk zal regeren. Maar voordat we dat doen zullen we eerst met U moeten afrekenen.” Asuma keek nogmaals om zich heen in de hoop iets te kunnen vinden, maar wederom vond ze niks. Ze deed een stap naar achteren en rechtte haar rug. “Maak U klaar om te sterven toverkol.” Sprak de eerste man van de groep. Asuma vouwde haar handen samen, deed haar ogen dicht en prevelde vlug een bezwering. De mannen zette hun zwaarden klaar in aanvalshouding en stormden op haar af. Nog voor ze haar bereikte loste Asuma op in rook en liet zich vervolgens meewaaien door de wind. De mannen waren verbijsterd en keken om zich heen, niet gelovend wat er zojuist was gebeurd. “Hoe brengen we dit bij Vrouwe Sabora?”vroeg een van de mannen angstig. “We zeggen niets.”sprak er een ander. “Dwaas.” Schreeuwde de leider van het groepje. “Dat zou ze nooit geloven. We zeggen haar dat ze in het ravijn is gestort en dat we haar lichaam vervolgens niet meer konden vinden.” De mannen knikten. “Terug naar het kamp. We moeten ons klaar maken voor vertrek.” Schreeuwde hun leider weer.
Koninkrijk Kionara, 653ste zonnecyclus van het tweede Era
Drago schrok plots wakker van een schrijnende pijn in zijn linkerhand. Hij keek naar de rug van zijn hand en zag hoe de afbeelding van een pentagram met daarop een letter. Hij wist wat het betekende ondanks dat hij het niet kon lezen. Een straaltje bloed ontsnapte er uit een van de lijntjes en snel stond hij op. Met grote passen liep hij naar het raam en tuurde in de verte naar iets wat hem antwoordt kon geven. “Asuma!” sprak hij zacht.
_________________ Het lied van een gebroken hart Is enkel hoorbaar voor degene die hem beheert Zijn melodieuze klanken klinken betreurt Hopend op geluk dat zijn droevenis omkeert
|