Op Missie voor Musti
In een land ver hiervandaan, leefde eens een grote familie konijnen. Ze hadden het goed, er was veel gras in de buurt en ze zagen niet veel vijanden. Iedereen was gelukkig.
Tot op een dag één van de jonge konijnen, Musti, heel ziek was. Zijn moeder zag het als eerste, want hij sliep nog bij zijn moeder in het nest. Hij voelde helemaal warm aan, zijn ogen draaiden steeds maar rond en rond en er kwam vies slijm uit zijn mond. In paniek riep de moeder de rest. Niemand van de konijnen begreep wat hij had en ze waren allemaal heel bezorgd. De familie was erg aan elkaar gehecht, en nu vreesden ze dat het konijntje dood zou gaan. Dat maakte ze heel verdrietig. Allemaal dachten ze in stilte na wat ze voor Musti konden doen. Helemaal stil was het in het grote hol, behalve het constante gedraai van Musti was er niets te horen.
Plotseling hoorden zij een geluid dat van boven leek te komen. Het klonk als een soort getinkel, als het tikken van de regen, maar helder en schoon klonk het, en alle konijnen gingen boven kijken. Voorzichtig staken de eerste koppies boven de grond uit, maar hun nieuwsgierige ogen zagen niets bijzonders. Ze kwamen nu allemaal het hol uit, totdat alle konijnen, behalve Musti en zijn moeder, op het bedauwde gras zaten. Het getinkel was even opgehouden, maar klonk nu weer luider en leek dichterbij te komen. Normaal gesproken waren de konijnen allang gevlucht, maar iets zei hen dat het goed was en dat ze niet bang hoefden te zijn. Vol spanning keken ze in de richting waar het geluid vandaan leek te komen, en steeds lichter werd het daar, totdat ze uiteindelijk verblind werden en hun pootjes voor hun ogen deden. Zo wachtten ze af. “Open jullie ogen, en wees niet bang, ik ben Aquila, en ik kom jullie raad brengen,” hoorden ze, en voorzichtig probeerden ze op te kijken. Nog steeds was het licht fel, maar nu konden ze erin kijken, en deed het hun ogen geen pijn. Ze zagen een prachtige vlinder, zij was een verrukking om naar te kijken, en overal om haar heen was licht. Haar vleugels waren blauw en oranje en groen en goud, maar leken van kleur te veranderen als ze bewogen. Op haar kopje stonden twee lange, beweeglijke voelsprieten, met aan de uiteinden een klein, glinsterend, hartvormig kristal. Haar ogen waren warm en koud tegelijk, maar vol liefde, en de konijnen waren diep onder de indruk. Aquila glimlachte, en sprak tot hen: “Jullie hebben hulp nodig, en ik ben zo snel gekomen als mijn vleugels mij konden brengen. Ik kom voor Musti, en ik breng jullie een boodschap. Eerst zal ik naar Musti gaan en zoveel voor hem doen als ik kan.” Niet in staat een woord uit te brengen knikten de konijnen, en Aquila ging voor hen uit naar Musti toe, alsof ze al vaak in het hol was geweest. “Wacht hier,” zei ze toen ze vlakbij waren, en alleen Musti’s moeder mocht blijven. Aquila keek ernstig in Musti’s ogen en zong, ze zong zo mooi dat de konijnen die het hoorden huilden van vreugde en verrukking, maar ze zong ook dwingend, alsof ze Musti uit een diepe slaap wilde roepen. Tot de vreugde van zijn moeder sloeg hij tenslotte zijn ogen open, en ging hij weer wat rustiger ademhalen. Aquila ging weer naar de andere konijnen, terwijl Musti en zijn moeder innig knuffelden en elkaar kopjes gaven. Vol afwachting keken de konijnen op naar Aquila, maar zij vloog weer het hol uit naar buiten, en de konijnen volgden. Buiten zei zij: “Musti is gered, maar voor korte tijd. Wat Musti nodig heeft is moeilijk te vinden, maar het is zijn enige hoop om beter te worden. Hoeveel hebben jullie ervoor over om Musti beter te maken?” De konijnen zwegen, maar Aquila voelde dat zij alles wilden doen om hun vriendje te helpen. “Wat Musti nodig heeft, is Water uit de Levensrivier. Die rivier ligt hier ver vandaan en de weg erheen is vol gevaren. Om er te komen, moet je alsmaar naar het noorden lopen, totdat je bij een klein, smal beekje komt en je niet verder rechtdoor kunt. Hier ga je naar links en je blijft vlakbij het beekje, en op een gegeven moment zul je een brug over het water zien, en die ga je over. En vanaf dat moment is er veel gevaar, want je moet dan noordelijk gaan door het Bos vol Geheimen. Probeer zo stil en onopvallend mogelijk te gaan! Des te groter is de kans op een veilige overtocht. Loop alsmaar rechtdoor, tot je bij een heerlijk geurende Rivier komt. Bij die Rivier zul je je gelukkig voelen en je zul je er lang willen blijven, maar doe dat niet! Ga zo snel mogelijk naar Musti terug, voor het te laat is. Op de terugweg zal niemand je iets proberen te doen, omdat je dan het Water bij je hebt, en niemand wil je dan nog kwaad doen. Laat Musti een slokje van het Water drinken en met de rest bevochtig je zijn hele vacht. Het zal snel zijn werk doen, en na ongeveer een uur zal hij weer helemaal beter zijn.” Alle konijnen namen dit ernstig in zich op, en onthielden alles wat zij zei. “Maar ga niet met z’n allen: een klein groepje zal minder opvallen, en daar schuilt jullie hoop in: onopvallendheid! Kies vier konijnen die niet bang zijn en een sterke wil hebben, en vertrek daarna zo snel mogelijk. Nu ga ik! Heb vertrouwen, maar vergeet het gevaar waarin jullie zullen verkeren niet!” En toen Aquila dat gezegd had, draaide ze zich om en vloog weg, omhoog bij hen vandaan, tot zij tenslotte een glinsterende ster aan de blauwe lucht was.
De konijnen keken elkaar aan, wanhopend omdat het niet eenvoudiger was Musti te genezen, maar toch vol moed. Zij overlegden lang met elkaar, en uiteindelijk waren ze eruit wie er zouden gaan.Als eerste werd Cleo gekozen, een lief zacht vrouwtje dat alles wilde doen om Musti te redden, want hij was haar liefste vriendje. Als tweede kozen ze Boef: een grote, sterke rammelaar, en ze kozen hem omdat hij nooit bang was. Het derde konijn was Rebel, ook een rammelaar, die altijd vol goede moed en altijd optimistisch was. En als vierde en laatste werd Quin gekozen, en zij was een groot vrouwtje die de weg naar de Levensrivier al eens afgelegd had, omdat zij vaak dwaalde ver van huis. Zo kozen zij samen de vertegenwoordiging van de groep. De vertegenwoordigers aten nog even goed met de rest van de konijnen, kregen tips van de thuisblijvers en maakten zich klaar om op weg te gaan. Voordat zij op weg gingen, kwamen ze bij Musti langs, en zij gaven hem een kus tussen zijn ogen en op beide oren, want dit was hun afscheidsritueel. Musti’s ogen keken hen vol hoop en angst aan, en zij beloofden hem dat ze hun uiterste best zouden doen om het Water van de Levensrivier bij hem te brengen. Nog een laatste kus, nog een laatste knuffel en de vertegenwoordigers konden op weg. De Missie was begonnen…
Langzaam ging de zon onder. Cleo, Boef, Rebel en Quin hadden al een heleboel konijnenhuppels richting het noorden achter de rug, en besloten even te gaan rusten. Ze gingen over een heuvelachtig landschap, met lang groen golvend gras, en het was er mooi. De konijnen genoten van de omgeving, van de rust en van de vrede, vooral nu ze wisten dat het niet overal op hun pad zo fijn zou zijn. Volgens Quin deed je er ongeveer twee dagen over om bij het beekje te komen, en omdat ze zo snel mogelijk weer thuis wilden zijn, rustten ze niet lang en gingen ze gauw weer op weg. Achter elkaar hupten ze door de weides, Quin voorop, en er was geen spoor van vijanden. Toen het helemaal donker was en de konijnen niet veel meer konden zien, zochten ze een beschut plekje om de nacht door te brengen. Eerst aten ze lekker van het heerlijke, groene gras, en daarna gingen ze dicht tegen elkaar aanliggen in een ondiepe kuil. Alle vier sliepen diep en werden verkwikt wakker. Na het eten gingen ze weer op pad. Ze hupten en hupten, aan één stuk door, totdat ze opeens een merkwaardig geluid hoorden. Het klonk als gekreun. De konijnen, die altijd anderen wilden helpen, gingen zonder met elkaar te overleggen op het geluid af. Al snel zagen ze wie het geluid veroorzaakte: tegen een helling lag een onwijs grote adelaar. Hij had een grote wond aan zijn vleugel, het bloedde heel erg en het zag er vies uit. Toen hij de konijnen zag keek hij even heel dreigend, maar hij besefte dat hij ze niets kon doen, omdat hij zo gewond was. “Kunnen wij u helpen?,” vroeg Boef aarzelend. “Is er iets dat we kunnen doen?” De adelaar kreunde. “Willen jullie mij helpen? Jullie weten toch dat ik op konijnen jaag en ze opeet?” “Jawel, natuurlijk weten we dat, maar als we u kunnen helpen willen we dat graag doen. Wij kunnen u hier niet zomaar laten liggen.” “Wat lief van jullie… Dat jullie mij willen helpen. Kunnen jullie dan misschien… Kunnen jullie mijn wond schoonlikken? Hij is erg vies en ik kan er zelf niets aan doen.” “Natuurlijk, we zullen meteen beginnen, het ziet er niet goed uit!” riep Cleo, die altijd snel medelijden had met anderen, meteen. En zo begonnen de vier konijnen met het likken van de wond, en al snel zag die er beter uit en hij deed al veel minder pijn. De adelaar wist zich in het begin niet zo goed een houding te geven, maar al snel voelde hij zich meer op zijn gemak. “Hoe heten jullie eigenlijk? Mijn naam is Igor.” Rebel stelde de konijnen voor: “Dit hier is Cleo, het grote konijn heet Boef, naast me zit Quint en ik ben Rebel.” “Dat zijn mooie namen voor mooie konijnen. Zeg euh… Kan ik jullie ergens mee helpen misschien? Ik geloof dat jullie mijn vleugel helemaal beter hebben gemaakt, ik voel bijna geen pijn meer. Kan ik iets terugdoen?” vroeg Igor verlegen, naar de grond kijkend. Alle vier de konijnen vonden het vreemd gezicht, zo’n grote stoere adelaar die zo verlegen was, maar ze vonden het mooi en ze vonden hem aardig. “Nou..” begon Cleo. “Er is wel iets ja! Een vriendje van ons, Musti, is heel ziek en wij zijn op weg om Water uit de Levensrivier voor hem naar huis te brengen. Maar de weg erheen gaat door het Bos vol Geheimen, en dat is vol gevaar en vijanden. Kunt u niet met ons meegaan? U ziet er sterk uit en vijanden zullen van u schrikken.” Igor keek ernstig, en dacht na. “Ik zal met jullie meegaan, want jullie hebben mijn leven gered. Als jullie niet waren gekomen, zou ik hier een langzame dood zijn gestorven. Maar het Bos vol Geheimen? Ik ben daar al eens eerder geweest, en het is inderdaad vol gevaar! Onderschat het niet! Maar ik zal met jullie meegaan, en mijn scherpe ogen zullen jullie helpen veilig het bos door te komen.” De konijnen waren blij, want Igor zou hen waarschijnlijk goed kunnen helpen. “Maar ik kan niet meteen op weg, ik moet wat eten en rusten en dan zal ik klaar zijn.” Bij het woord “eten” keken de konijnen meteen weer bang, want ze waren niet vergeten dat zij eigenlijk Igors voedsel waren. “Wees niet bang, ik kan ook andere dingen eten hoor,” knipoogde de adelaar. “En ik kan lang zonder eten, ik heb vandaag nog goed gegeten dus dat eten kunnen we ook wel laten zitten. Maar rust heb ik wel nodig, laten we een paar uurtjes gaan slapen en daarna op weg gaan.” De konijnen knikten, aten wat gras en gingen toen alle vier tegen Igor aanliggen, en zo sliepen zij een paar uurtjes. Igor was als eerste weer wakker en wekte de anderen, en ze gingen bij zonsondergang weer op weg. Igor vloog langzaam boven hen mee, soms hoog, soms laag, en dan praatte hij met de konijnen over hun thuis en over Musti. Het verhaal over Aquila die was gekomen vond hij erg mooi. “Ik wilde dat ik het ook mee had kunnen maken,” zuchte hij. Toen het weer helemaal donker werd stopten ze, zochten een geschikt plekje voor de nacht en gaven ze hun vermoeide pootjes rust. Igor was niet moe, en zijn vleugel deed helemaal geen pijn meer. “Konijnenlikjes doen wonderen,” glimlachte hij en hij zei het met veel respect. Maar geen van de konijnen hoorde het nog, ze waren allemaal zo in slaap gevallen. Vertederd keek Igor naar hen, en hij vroeg zich af waarom het in zijn natuur lag om op konijnen te jagen. Hij sliep die nacht niet, maar waakte over de konijnen, en toen het langzaam licht werd maakte hij ze wakker. Nog slaperig knabbelden ze wat aan het gras, Igor at niets, en ze dronken alle vijf bij een kleine vijver vlakbij. En daar gingen ze weer.
Toen de zon op haar hoogste punt was bereikten de konijnen en de adelaar het beekje waarover Aquila vertelde. Ze sloegen linksaf en zagen al snel een bruggetje. Even stonden de konijnen stil, ze beseften nu echt goed in wat voor gevaarlijke situatie ze zaten, maar hun liefde voor Musti overwon. Dapper hupten ze naar het bruggetje, zetten aarzelend een pootje erop, en renden er toen zo snel mogelijk overheen. Voor hun was het bos. Het zag er donker en dreigend uit, en de doodse stilte die erin was kwam als een muur op hen af. Geen vogeltje, geen krakende tak, helemaal geen geluid was er. “Het duurt maar een halve dag om aan de overkant van het bos te komen,” vertelde Quint, en ze stapten het bos in. Paden waren er niet, en de bomen stonden dicht op elkaar, maar ze gingen voor hun gevoel steeds rechtdoor. Voor Igor was het vooral moeilijk een weg te vinden: hij was groot en als hij vloog sloeg hij zijn vleugels wijd uit. Hij zocht zorgvuldig de plaatsen waar de bomen niet te dicht op elkaar stonden. Naarmate ze verder het bos in gingen, klonk er meer geluid, als een gegons.Ze hadden het gevoel dat ze werden gadegeslagen, maar als ze om zich heen keken zagen ze niets anders dan bomen. “We moeten zorgen dat we voor het donker uit het bos zijn,” fluisterde Quint. “Als het donker is ontwaken vele kwade dingen hier.” Aangespoord door Quints woorden hupten de konijnen sneller en Igor vloog voor hen uit. Plotseling kwam hij luid roepend op hen afvliegen: “Een vos! Er is daar een heel grote vos! Verstop je!” “Maar dat heeft geen zin,” huilde Cleo angstig. “Hij zal ons ruiken, hij volgt ons spoor!” Snel dacht Igor na. “Proberen jullie eens op mijn rug te klimmen! Ik kan jullie makkelijk dragen, jullie zijn licht, ik weet alleen niet of het past.” Quint, Rebel en Boef kropen op Igors rug, maar Cleo paste er niet meer bij. “Ik zal jou in mijn klauwen nemen, we moeten nu gaan! Hou je vast!” En o wat waren de konijnen bang toen ze de lucht in gingen, behalve Boef misschien, maar het viel allemaal mee. Cleo had een scherpe pijn van de scherpe klauwen verwacht, maar de nagels deden haar geen pijn, ze hing alleen wat ongemakkelijk. De konijnen op Igors rug waren verbaasd toen ze merkten dat zijn rug bijna niet bewoog, ze konden makkelijk blijven zitten. Toch waren ze allemaal wel een beetje bang, de grond vloog vlug onder hen vandaan, en ondanks alles waren ze bang om te vallen. En daar zagen ze de vos lopen, zelfs van bovenaf leek hij groot, maar hij had de adelaar niet in de gaten. En toen de vos niet meer te zien was, lachte Boef opeens luid. “Moet je ons nu zien,” schaterde hij. “Heb je ooit zoiets raars gezien?” En alle vijf lachten ze. “Het is wel een aparte ervaring,” grinnikte Igor. “Ik heb nooit eerder met 4 konijnen door de lucht gevlogen. Maar ik word moe jongens, ik moet jullie weer neerzetten, dit houd ik niet lang vol. Even kijken of de kust veilig is.” En langzaam vlogen ze weer dichter naar de grond, maar er was niets te zien. Toen de konijnen weer met hun poten op de grond stonden, voelden ze meteen de dreiging van het bos weer. “Het Bos vol Geheimen… Wat zijn hier eigenlijk voor geheimen?” vroeg Rebel. “Laten we daar nu niet over spreken, laten we weer verder gaan.” En ze gingen verder.
Naarmate ze vorderden, werd het gegons steeds sterker, en ze werden moe. Ze naderden nu de kern van het bos, waar de meeste Geheimen waren. Geen kwade wezens waren er, maar alleen Geheimen, en zij waren kwaad. De konijnen en de adelaar meenden woorden in de lucht te horen. Schuldgevoel… Pijn… Verdriet… Angst… Allemaal Geheimen die in het Bos leefden. Ze werden steeds banger, behalve Boef, die dapper voorthupte. Igor was wel bang en vloog dicht bij de konijnen. Op een gegeven moment viel Cleo languit op de grond, huilend, spartelend. De druk in het bos was haar teveel geworden. Maar Boef ging op haar af, drukte zijn snuit tegen de hare, hielp haar weer overeind en ze gingen weer verder. Allemaal bleven ze dicht bij Boef, die geen angst kende, en zo kwamen ze almaar dichter bij de overkant van het bos. Hoe laat het was wisten ze niet: in het Bos vol Geheimen was altijd alleen maar de schemering, er was geen zon of regen. Hun harten werden langzaam weer wat blijer: de ernstige beklemming hadden ze achter zich gelaten, en voor hun gevoel waren ze bijna het bos uit. Igor vloog weer hoog en voor de konijnen uit, en de konijnen stoeiden wat met elkaar onder het rennen. Bijna vergaten ze het gevaar waarin ze nog verkeerden, maar toen Igor snel op hen af kwam vliegen, wisten dat er iets mis was. “Er is daar een heel grote vogel, of ik weet niet zo goed wat het is! Het is groot en heeft grote vleugels, maar vliegt niet; ik denk dat hij niet kán vliegen. Wat het ook is, hij mag ons niet zien, ik zal jullie weer in de lucht brengen!” En snel kropen Rebel, Boef en Quint weer op Igors rug en nam Igor Cleo in zijn klauwen. En ja hoor, toen ze nog maar even gevlogen hadden zagen ze het wezen dat Igor bedoelde. Het zag er heel groot uit, het was zwart, en had inderdaad grote vleugels. Meteen wisten ze allemaal dat het niet veel goeds in de zin had, maar het had hen nog niet gezien, en Igor vloog zo stil mogelijk. Net toen ze dachten dat ze veilig boven hem langs gevlogen waren, draaide het beest zijn kop in hun richting en slaakte een schrille kreet. Tot ontzetting van de konijnen sloeg het zijn vleugels uit en vloog het snel de lucht in. “Hij kan vliegen, hij kan vliegen, hij komt achter ons aan!” Zonder achterom te kijken ging Igor meteen veel sneller vliegen, maar het zwarte beest was sneller, want dat had geen vier konijnen mee te slepen. Igor maakte plotselinge bochten, waarbij de konijnen bijna van zijn rug vielen, en alle vijf schreeuwden en huilden ze van angst, behalve natuurlijk weer Boef, die constant Igor aanmoedigde harder te vliegen. En net toen ze dachten dat hun laatste uur geslagen had, net toen het beest heel dichtbij hen kwam, roken ze een heel lekkere geur. Ook het beest rook het, en hij schudde zijn kop, slaakte weer zo’n afschuwelijke kreet en vloog langzamer. Tot blijdschap van de konijnen liet hij zich naar beneden zakken en volgde hij hen niet meer. “Hij volgt ons niet meer! Hij is gestopt! Gelukkig maar! Maar wat is die zalige geur?” Alle vijf snoven ze diep, en ze genoten van de geur. “Dat, lieve vriendjes van me,” zei Quint. “Dat is de geur van de Levensrivier. We zijn er bijna!” De geur verfriste hen, hun lichamen voelden niet meer moe, en ze waren blij. Al gauw vlogen ze plotseling het bos uit. Voor hen lag een heel grote Rivier, het Water was blauw en zilver. De geur was nu heel sterk, en ze huilen van vreugde. Ze genoten van de pracht van de Levensrivier, keken hun ogen uit, snoven aan één stuk door. Igor daalde naar de oever van de Rivier, en daar gingen ze allemaal languit in het gras liggen, en het gevoel dat ze daar hadden zouden ze nooit vergeten. De wereld leek vol vrede, er leek geen kwaad te zijn, alleen geluk, en in hun gedachten waren prachtige uitgestrekte landschappen, met kabbelende beekjes en volop groen. Ze sloten de ogen en sloegen dit gevoel voor altijd op bij hun herinneringen.
Maar toen zij zo een tijdje gelegen hadden, stond Rebel op zei: “Vergeet niet wat Aquila heeft gezegd! “Bij die Rivier zul je je gelukkig voelen en je zul je er lang willen blijven, maar doe dat niet! Ga zo snel mogelijk naar Musti terug, voor het te laat is.” We moeten nu het Water halen en daarna meteen terug naar huis gaan. Stel je voor dat we thuis komen en Musti er al niet meer is…” Toen Cleo dit hoorde sprong ze meteen op, en ze spoorde de anderen aan om ook mee te gaan. Zij had de hele tijd al een flesje om haar hals hangen, heel klein, en zij hoopten dat er genoeg Water in zou kunnen. Maar toen zij het flesje vulden met het heldere, blauwzilveren Water, bleek er veel meer in te kunnen dan zij dachten, en het duurde lang voor het flesje vol was. Ook de konijnen en Igor dronken uit de Rivier, en zij waren verkwikt en dansten in het gras. “Kom, we moeten weer gaan. Het is hier mooi, maar we moeten naar huis, we moeten Musti redden!” Ze vlogen het Bos vol Geheimen door, en Igor hield het heel lang vol, omdat het Water hem kracht had gegeven. Ze waren niet bang, want ze herinnerden zich Aquila’s woorden: “Op de terugweg zal niemand je iets proberen te doen, omdat je dan het Water bij je hebt, en niemand wil je dan nog kwaad doen.” Zo bereikten ze het beekje toen het net donker was, maar tot hun verrassing verspreidde het Water in het flesje dat om Cleo’s nek hing een zacht licht, net genoeg om te zien waar ze hun pootjes neerzetten en waar ze heen moesten gaan. Ze rustten niet, want allemaal voelden ze nog de kracht van het Water.Bij de herinnering aan het fijne gevoel dat ze bij de Rivier hadden begonnen ze te zingen, en zo begon af en toe een konijn of de adelaar te zingen, en ze waren vol goede moed en vol hoop. Toen ze in de uitgestrekte weides waren aten ze wat en rustten ze even, want de kracht van het Water kon hen niet tot uitzonderlijke prestaties zetten. In het donker sliepen zij, en zij glimlachten in hun slaap. Toen de zon opkwam, werden zij als vanzelf allemaal tegelijk wakker, en ze vervolgden de terugweg. Ze hupten snel door, hielden weinig pauze, en zo kwam het dat zij al voor zonsondergang weer thuis waren. Al met al waren ze ruim vier dagen weggeweest, minder lang dan ze hadden gedacht. Spanning was van hun koppies af te lezen toen ze bij het hol kwamen. Zou Musti nog leven? Of waren ze te laat?
Niemand zat buiten op het gras. Aarzelend gingen de konijnen het grote hol in. Igor wachtte buiten, niet wetend wat hij moest doen. Al snel zagen de konijnen dat iedereen bij het nest van Musti was, en zij riepen: “Het is toch niet te laat? Musti, Musti!” Maar zij werden uitbundig begroet, iedereen was heel blij ze te zien, en ze zeiden: “Nee, Musti leeft nog, nog wel! Maar hij is er slecht aan toe, hebben jullie het Water?” En Cleo ging tussen de konijnen door naar Musti. Hij zag er heel slecht uit, hij ijlde en rolde met zijn ogen. “Ssst,” fluisterde Cleo. “Ik ben bij je. Doe je mond eens open en neem een slokje van het Water.” Musti deed helemaal versuft wat er van hem gevraagd werd, en toen Cleo het dopje van het flesje met Water deed, vulde de heerlijke geur ervan het nest en alle holen die eraan grensden, en de konijnen voelden dat het goed zou komen. Musti dronk van het Water en Cleo masseerde hem ermee in. Al snel was Musti niet zo warm meer en hij rolde niet meer met zijn ogen. Cleo en Musti gaven elkaar kopjes, en tranen van geluk rolden over hun wangen. Musti’s moeder riep: “Musti is beter! Musti is gered! Hoera!” En iedereen huilde en lachte tegelijk, en ging naar buiten. Ook Musti kon weer opstaan en ging mee naar buiten, waar iedereen danste en zong en zijn kopje tegen dat van Musti aandrukte. Maar Musti zag Igor zitten, alleen aan de zijkant en hij lachte. Hij voelde dat de adelaar niets kwaads in de zin had, omdat hij ook blij was, maar hij vroeg zich af wat hij hier deed en wie hij was. “Wie ben jij?” vroeg Musti. En Cleo, Rebel, Quint en Boef gingen bij hem staan en vertelden. Ze vertelden over hun reis, over hoe ze Igor vonden, over de gelukzaligheid bij de Levensrivier, over het enge zwarte beest, over het Water dat licht gaf. Ademloos luisterden de andere konijnen, en toen ze klaar waren met vertellen, zuchtte iedereen diep. Ze hadden veel bewondering voor die dappere konijntjes, en ze zongen voor hen, voor hen en voor Musti. Ze zongen lang en mooi, ze zongen van geluk, en dat was het mooiste wat Igor ooit had gehoord.
En sinds die dag kwam Igor nog vaak bij de konijnen langs, en zij behandelden hem met veel respect, vanwege de belangrijke rol die hij had gespeeld in de Missie. De familie leefde nog lang in dat land hier ver vandaan. De nieuwe jonge konijntjes hoorden de verhalen over de Missie van hun vaders en moeders, zij vonden het prachtig en vertelden het op hun beurt weer aan hun kinderen. En af en toe, heel af en toe, kwam Aquila weer bij de konijnen langs. Zij zong voor de konijnen, en zij zegende hen. Zo leefden zij nog lang en heel erg gelukkig.
_________________ Het doel van alle ervaring is de werkelijke waarde der dingen te ontdekken
|