Oke dan......dit is het overige deel van hoofdstuk 1.......
Sharah hield flink de pas erin, maar vreesde al voor het ergste. Ze zal vast te laat zijn en de kokkin zal haar dat niet in dank afnemen, omdat Sharah ingrediënten moest halen voor het avondeten. Ze probeerde maar niet teveel aan de gevolgen te denken, in ieder geval kon ze nog wel genieten van het heerlijke weer en een fantastisch verhaal.
Vanaf de heuveltop zag Llavera er misschien adembenemend uit, maar eenmaal in de stad aangekomen kwam Elliott tot de conclusie dat het van dichtbij een zeer rumoerige stad was. Etensluchten kwamen hem tegemoet en hij rook een verscheidenheid van diverse specerijen en kruiden met hier en daar een vage zweem van parfum. Het stadsdeel waar hij nu doorheen liep was schoon en netjes, maar naar alle waarschijnlijkheid zag het er in andere delen niet zo schoon uit. Ook zijn waakzaamheid was gedeeltelijk weer terug gekomen, al had hij in de stad een andere vorm van waakzaamheid dan in de bossen en langs de weg.
Onderweg naar de herberg kwam hij allerlei straatventers tegen die langzaamaan hun handel aan het inpakken waren. Er werd nu niet veel meer verhandeld, dus het was tijd voor hen om naar huis te gaan. Enkele straatventers keken nog hoopvol in de richting van de ridder, maar wanneer zij eenmaal doorhadden dat deze heer geen interesse had in hun koopwaar gingen zij vlug door met het inpakken van hun goederen.
De routebeschrijving van de stadswachter bracht Elliott kris kras door de stad en langs vele kroegen waar het op dit tijdstip al een enorme drukte was en waar soms zelfs al lallende mannen door de waard op de straat werden gezet. Elliott besteedde er geen aandacht aan, het enige wat hij wilde was een bad en een volle maag.
Al snel vond Elliott De Rode Roos. Het was een stenen gebouw van drie verdieping en zag er aan de buitenkant goed en verzorgd uit. De herberg lag aan een groot plein met in het midden een fontein dat waar verschillende stenen visfiguren water spoten. Elliott keek om zich heen en nam de situatie goed in zich op, precies zoals hij geleerd had tijdens zijn training. Hij zag aan de overkant van het plein een oude vrouw zitten, ze bedelde voor geld en eten. Dronken mannen besloten blijkbaar om haar het mikpunt te maken van hun pesterijen en ondanks dat Elliott deze pesterijen niet kon aanzien, hield hij zich in. Het leek hem geen goed idee om op de eerste dag al vijanden te maken in de stad waar hij zijn opdracht moest voltooien, er stond teveel op het spel. Hij wende zijn hoofd af van het tafereel en bekeek het plein nogmaals goed, zijn ogen werden getrokken naar een meisje met een zware mand aan haar arm die het plein overstak richting een van de grote herenhuizen. Ze droeg het uniform van een dienstmeisje en haar donkerblauwe mantel wapperde achter haar aan, ze leek haast te hebben.
Hij draaide zich om naar de deur van de herberg, die open stond, en liep naar binnen. Bij binnenkomst botste hij tegen een man op die geheel in het zwart gekleed ging, hun blikken kruisten elkaar. De man liep vlug naar buiten. Elliott keek de man na, iets klopte niet met die man, tijdens de aanraking met de man kreeg hij een vreemd gevoel, een gevoel van gevaar. Hij kon het gevoel niet thuisbrengen. ‘Goedenavond heer’ hoorde Elliott opeens naast hem. De waard was vlug naar Elliott toegelopen om hem welkom te heten. ‘Welkom in herberg De Rode Roos, waarmee kan ik u van dienst zijn?’. Elliott schudde het vreemde gevoel van hem af en bekeek de waard, een kleine ronde man met een vriendelijk en oprecht gezicht. ‘Ik wil graag een kamer en een maaltijd, beste man’. De waard knikte hem toe en riep naar een dienstmeisje dat ze een kamer moest klaarmaken voor deze heer, het dienstmeisje snelde weg. ‘Wilt u hier uw maaltijd of op uw kamer?’ vroeg de waard hem. ‘Op mijn kamer, alstublieft, en ik zou graag een bad willen’. De waard knikte nogmaals, bood hem een beker bier aan, terwijl hij wachtte op de gereedheid van zijn kamer en bad. Elliott ging in een hoek van het dranklokaal zitten, een plaats vanwaar hij bijna het hele lokaal kan overzien en een dienstmeisje kwam zijn beker bier brengen.
Hij bekeek ieder persoon in het lokaal onopvallend, maar nauwkeurig. Bij de haard brachten twee minstrelen allerlei liederen ten gehoor. In de andere hoek van het lokaal zaten enkele mannen zachtjes te praten, zo te zien waren zij met iets zakelijks bezig. Het was nog rustig in de herberg en wat Elliott betreft mocht het zo wel blijven.
Na zijn bad en maaltijd, wat overigens uitstekend was bereid, ging Elliott op zijn bed zitten. Peinzend over zijn opdracht. Het enige wat hij te horen heeft gekregen over zijn opdracht was dat hij naar Llavera moest gaan om ‘Haar’ te zoeken. Toen hij de koning gevraagd had was wie ‘Zij’ was, kreeg hij als antwoord dat hij ‘Haar’ wel zou herkennen wanneer hij ‘Haar’ zou tegenkomen, het enige wat hij wist is dat ‘Zij’ diep zwart, lang haar had en ogen zo groen als smaragd. De reden waarom hij ‘Haar’ naar Keltar moest brengen had hij niet te horen gekregen. De opdracht was duidelijk, vindt ‘Haar’ en breng ‘Haar’ naar Keltar, zo snel als mogelijk.
Nu vroeg hij zich af hoe hij deze vrouw moest gaan vinden. Vanaf de heuveltop kon hij al zien dat het een grote stad was, maar nu hij al een deel doorkruist had wist hij dat hij aan het zoeken was naar een speld in een hooiberg. Hij keek door het raam naar buiten en zag dat het daglicht was geweken voor het donker van de nieuwe maan. Elliott besloot om naar het drinklokaal beneden te gaan, misschien dat hij daar wat wijzer werd en een plan kon maken voor zijn onmogelijke opdracht.
Terwijl hij de trap afliep kwam hij tot de conclusie dat het lokaal veel voller was dan bij zijn binnenkomst eerder die middag. Beneden gekomen kwam de waard naar hem toe met de vraag of alles naar wens was. Elliott knikt en vroeg om een beker bier en ging aan een lege tafel zitten met zijn rug tegen de muur. Aan weerszijden van hem zaten allerlei mannen sterke verhalen en roddels uit te wisselen. Elliott hield zijn oren open en schoof het dienstmeisje dat hem zijn bier bracht een koperstuk toe. De minstrelen begonnen weer te spelen en mannen begonnen mee te lallen met de tekst van het liedje.
Een man vroeg hem of de plek tegenover hem bezet was, Elliott schudde nee en de man gaat ging een beker bier zitten. Na een poosje vroeg de man ‘wat zoekt u in deze stad, vreemdeling?’. De ironie van de vraag ontging Elliott niet, maar hij keek de man glimlachend aan en antwoordde hem dat hij op doorreis was, maar dat hij besloten had om voorlopig nog een paar dagen in de stad te verblijven.
‘Zo, en waar bent u naartoe op dooreis?, als ik zo nieuwsgierig mag zijn om dat te vragen’ antwoordde de man.
Elliott had een gesprek als dit niet verwacht en zijn gedachten schoten door zijn hoofd, hij moest een geloofwaardig verhaal hebben. ‘Ik ben onderweg naar Malt, voor een familiebezoek’. De man knikte vol en wende zich af van Elliott, en luisterde naar het lied van de minstrelen. Elliott deed alsof zij ook zijn aandacht hadden gevat, terwijl dacht hij aan een manier om de mysterieuze vrouw te vinden. Hij bedacht dat hij het beste morgen langs de markten kon gaan en de waterplaatsen, waar vrouwen onderling vaak hun roddels uitwisselden. Hij stemde in met zijn eigen plan, dronk zijn beker leeg, wenste de man tegenover hem een fijne avond toe en ging naar zijn kamer.
‘Laat me er nou uit! Alsjeblieft! Laat me er uit!’ snikkend zakte Sharah in elkaar in de donkere kast. Ze hoorde geen geluid en vreest dat madame vergeten was dat ze haar in de kast had opgesloten. Hoelang zat ze nou eigenlijk al in de kast? Ze was elk besef van tijd kwijt en ze voelde haar honger groeien in haar maag. De kokkin was inderdaad erg boos en had madame al ingelicht dat ze te laat was, nog voor Sharah thuis was. Ze vond het zo oneerlijk, meestal was ze op tijd terug, maar door het heerlijke weer vandaag was ze de tijd vergeten, had ze madame vertelt. Madame luisterde niet eens naar haar en had haar direct meegesleurd naar de donkere kast. Hier mocht ze maar eens goed nadenken over het feit hoe vrijgevig madame was door haar in huis te nemen en dat ze daar alleen maar misbruik van maakte, vertelde madame haar voor de deur sloot en Sharah in het donker achterliet.
Opeens hoorde Sharah voetstappen richting de kast en ze richtte zich op. Een sleutel werd in het slot gestoken en omgedraaid en de deur werd geopend. Gedeeltelijk verblind door het felle licht, knieep Sharah haar ogen iets dicht. Madame keek haar strak aan, ‘en kind?, wat heb je me te zeggen?’ Sharah slikte haar trots weg, ‘het spijt me madame dat ik misbruik heb gemaakt van uw goedheid, het zal niet meer gebeuren’. Madame knikte tevreden, ‘ga naar je kamer’. Sharah doet een stap naar voren en bedenkt zich dan dat ze enorme honger heeft, ‘madame, ik heb nog niets gegeten en ik heb zo’n honger’. Iets van de tevredenheid glijdt van het gezicht van madame maar ze antwoordde, ‘ga naar de kokkin en vraag haar wat te eten, ga dan direct naar je kamer’. Sharah maakte een kleine buiging en dankte madame voor haar goedheid en snelde weg naar de keuken.
In de keuken aangekomen zag ze de kokkin met haar rug naar haar toe staan en Sharah liep naar haar toe, ‘kokkie? Is er nog iets te eten voor me?’ vroeg ze voorzichtig. De kokkin draaide zich razendsnel om en voor Sharah door had wat er gebeurde, kreeg ze een klap in haar gezicht van de kokkin. ‘Zo, dat kreeg je nog van mij tegoed’ ze draaide naar het keukenhulpje, ‘Maartje, geef jij dat kind een stuk brood’ en draaidezich weer om. Verbaasd over de klap die ze zojuist had gekregen liep Sharah zachtjes richting Maartje, die een stuk brood uitgestoken hield. Ze keek Sharah met een valse glimlach aan, hoewel ze beide van de zelfde leeftijd waren was het Sharah nooit gelukt om vriendinnen te worden met haar. Net als Sharah het stuk brood aan wilde pakken trokt Maartje het weg en haar valse glimlach werd groter en gemener. ‘Waar blijven die aardappels, luiwammes!’ riep de kokkin in de richting van Maartje. Ze keek teleurgesteld, omdat ze haar spelletje nu niet kon voortzetten en wierp Sharah het stuk brood toe, ze wist het nog net op te vangen en liep richting de trap, op weg naar haar kamertje.
Op de trap knaagde ze wat aan het brood, het was het brood van gisteren wat ondertussen erg hard was geworden, maar het iets was beter dan niets.
Sharah sloot de deur zachtjes achter haar, ze keek haar kamer rond terwijl ze aan het laatste stukje van haar brood knabbelde. De kamer was klein en zag er sober uit. Een bed tegen de ene wand met aan het voeteneind een hutkoffer. En een kleine werktafel met stoel onder het raam. Al een poos gelden had madame het slot van haar kamerdeur laten halen, omdat ze Sharah van diefstal had verdacht. Dit had haar erg ongelukkig gemaakt, nu had ze echt geen eigen plek meer.
Ze wist dat madame bij tijd en wijle haar kamer doorzocht en daarom had ze haar meest dierbare spullen verborgen onder een dakspant. Zo af en toe haalde ze die spulletjes tevoorschijn, alleen maar om er even naar te kijken en aan te raken.
Sharah luisterde goed of er niemand op de gang was en liep naar de stoel, die ze zo zacht mogelijk verschoof ter hoogte van haar geheime opbergplek. Nog steeds luisterend naar eventuele bewegingen op de gang, stapte ze op de stoel om haar spulletjes te kunnen pakken.
Ze zette de doos op haar werktafeltje. Ze had het geld, wat ze eerlijk had verdient met extra karweitjes en naaiwerk, eruit gehaald en begon het te tellen. Veel was het niet, voornamelijk koperstukken en drie zilverstukken en een goudstuk.
Twijfels rondom haar dromen begonnen te groeien. Tranen liepen zachtjes over haar wangen.
Bij zijn kamer aangekomen merkte Elliott dat er iets mis was, een soort voorgevoel. Hij greep naar het mes dat aan zijn riem zat, voor zijn zwaard had hijj te weinig bewegingsruimte in deze krappe gang. Zo geruisloos mogelijk duwde hij de klink naar beneden en gooide de deur open, zodat hij overzicht had over de gehele kamer. Zijn voorgevoel werd bevestigd, iemand was op zijn kamer geweest. Zijn rugzak was overhoop gehaald en kledingstukken lagen her en der verspreid. Elliott onderzocht de kamer grondig. Hij keek of er iets miste uit zijn persoonlijke bezittingen, maar alles was er nog. Wie was er op zijn kamer geweest? En wat zocht deze persoon? Was het een kruimeldief of iemand die op hem uit was?
Elliott controleerde alle ramen, ondanks dat het vrijwel onmogelijk was om via die weg zijn kamer te betreden. Hij vergrendelde de deur en raapte zijn kleding op van de vloer. Hij ging op zijn bed liggen, met het zwaard naast hem en zijn mes in zijn hand en sloot zijn ogen. Zijn gedachten dwaalde af naar de vreemde man in het zwart. Hij dacht aan de donkere ogen van de man. Hij had iets gezien in die ogen, maar wat was het. Angst? Haat? Hij wist het niet precies. Al peinzend viel Elliott in een diepe droomloze slaap.
Sharah had de opkomende twijfels vlug weggewuifd en zichzelf moed ingesproken. Om haar woorden extra kracht bij te zetten had ze besloten om te bekijken welke spullen ze mee zou nemen op haar vluchttocht. Haar dienstkleding moest ze achterlaten, maar echt heel erg vond ze dat niet. Ze besloot wel om de mantel mee te nemen. Haar overige kleding die ze mee wilde nemen stopte ze netjes opgevouwen in een rugzak samen met haar kleine geldbuideltje. De doos die ze uit haar geheime opbergplek had gehaald, en die nu leeg was, schopte ze onder het bed. De rugzak propte ze in haar geheime bergplaats. Ze kleedde zich uit, trok haar nachthemd aan en ging op haar bed liggen. Nu moest ze alleen nog wachten op het juiste moment van vertrek en een manier verzinnen om de rugzak buiten te krijgen zonder dat iemand het door zou krijgen. Met een glimlach op haar gezicht bij het idee dat het niet lang meer zal duren voor ze vrij zou zijn viel ze in slaap.
Vroeg in de morgen schrok Elliott wakker, hij hoorde stemmen op de gang. Ruzie, zo te horen. Elliott stond op en maakte zijn gezicht nat en pakte een stuk brood, wat nog over was van de avondmaaltijd en liep naar de deur om te kijken waar de stemmen vandaan kwamen. Terwijl Elliott zijn kamerdeur opende, hoorde hij een andere deur gesloten worden en stemmen vervaagden. Waarschijnlijk een echtelijke ruzie, dacht Elliott. Hij sloot de deur en pakte de nodige spullen bij elkaar, hij hing zijn zwaard aan zijn riem en verborg zijn mes in zijn laars. Hij verborg zijn geldbuidel goed onder zijn kleding en trok zijn mantel aan.
Beneden aangekomen zag hij in een hoek van het lokaal een man en een vrouw, en bij de haard zat een dienstmeisje bestek te poetsen. Een ander dienstmeisje kwam op hem af en vroeg of hij wilde ontbijten. Hij knikte en ging aan een tafel zitten. Het dienstmeisje kwam aangelopen met een bord hete pap met daarin wat bosbessenjam, een stuk brood en een beker verse geitenmelk. In alle rust at hij zijn ontbijt op, legde een paar koperstukken neer en ging naar buiten. Op zoek naar ‘Haar’.
Ondanks dat het nog vroeg in de morgen was, was het al vrij druk op het plein. Hier en daar hadden straatventers hun koopwaar al uitgestald. Elliott liep er langs en keek naar de koopwaar zonder iets te zien. Hij vroeg zich af hoe hij de vrouw mee zou krijgen naar Keltar wanneer hij haar had gevonden. Zal ze misschien vrijwillig meegaan? En wat als ze weigerde om mee te komen, moest hij haar dan als gevangene meenemen? Hij besloot dat dat de enige optie was als het zover mocht komen.
Aan de geur die in de lucht hing rook Elliott dat hij de versmarkt naderde. De markt waar alle verse koopwaar werd aangeboden, van verse vis, groente, kruiden en specerijen tot kippen, geiten en ander levend vee. Het was een gezellige drukte op de markt, kooplieden riepen om het hardst om hun koopwaar aan te prijzen en er werd volop gehandeld. Elliott hield zijn ogen goed open. Al enkele malen was hij een zwartharige vrouw tegen gekomen, maar hij had het idee dat zij niet degenen waren die hij moest vinden.
Hij wandelde rustig over de markt en tegen het middaguur kocht hij een vers pasteitje die hij zittend op de rand een van de fonteinen die de stad rijk is opat.
Sharah liep met een mand aan haar arm achter madame Vigare aan over de markt. Terwijl madame verschillende kleuren zijde en kant bekeek, stond Sharah een beetje verveeld om zich heen te kijken. Ze was liever de hele dag in de keuken bezig geweest om de pannen te schrobben dan de hele dag in madame’s gezelschap te moeten verkeren. Haar blik viel op een man die op de rand van de fontein zit. Hij zag er sterk en interessant uit, van deze afstand meende ze te zien dat hij een ridder was. ‘Meid, waar blijf je nou toch!’ hoorde ze iemand roepen en dan opeens beseft ze dat het madame was, die ondertussen al bij een ander stalletje stond. Ze haast zich in de richting van madame. Eenmaal bij het stalletje aangekomen werd haar mand vol geladen met verschillende stoffen, kant en lint. Madame liep verder en ze volgde haar, tot het genoegen van Sharah kwamen ze steeds dichter in de buurt van de fontein. Ze was nu zo dichtbij dat ze kon zien dat het inderdaad een ridder was. Met haar ogen op hem gericht vroeg ze zich af of hij haar ook zag. Misschien was hij wel gekomen om haar uit de handen van de wrede madame Vigare te redden, maar ze wuifde die gedachte al snel glimlachend weg.
Ze besefte dat ze in de buurt van madame moest blijven om niet haar argwaan te wekken en wende uiteindelijk haar blik af van de ridder en draaide zich om.
De ridder zat nog steeds op de rand van de fontein, en opeens zag hij iets. Of eigenlijk iemand, een vrouw, met lang zwart haar die zich een weg baande tussen de mensen op de markt. Instinctief wist hij meteen dat dit degene was die hij zocht. Het was als een puzzel waarvan het laatste stukje werd neergelegd. Hij stond op en liep richting de vrouw.
Sharah lette niet op en stapte op de zoom van de jurk van een dame die net weg wilde lopen. Door de samenloop van omstandigheden scheurde de jurk van de dame. Sharah ziet madame rood aanlopen van woede en deed van schrik, stamelend dat het een ongeluk was, een stap achteruit, bang voor wat komen ging. Ze botste tegen een tafel van een stalletje aan en er vielen verschillende rollen dure stof op de bevuilde grond. Voor ze nog een stap kan verzetten had de marktkoopman haar al vast en schreeuwde tegen haar. De dame deed er nog een schepje bovenop en gaf haar een klap in haar gezicht. ‘Dom kind, kun je niet kijken waar je loopt, mijn jurk is totaal geruïneerd!’. Op het moment dat madame Vigare haar ook nog een klap wilde geven stond opeens de ridder naast Sharah. ‘Vrouwe’ zei de ridder en maakte een kleine buiging, ‘dit is toch allemaal niet nodig. Het was inderdaad een ongelukje, ik heb alles gezien’. Madame Vigare keek de ridder aan en keek toen naar de marktkoopman, en zei ‘en wie gaat voor dat zogenaamde ongelukje betalen? Ik zeker toch, dat onnozele wicht moet eens ophouden met dromen en leren om haar werk goed te doen. En wie niet wil horen moet maar voelen’. De marktkoopman knikte instemmend en begon zijn handel van de grond op te rapen. Sharah luisterde naar het gesprek met haar ogen op de grond gericht, ze kon wel huilen van verdriet, ze voelde zich zo vernederd door het hele voorval. ‘Ik doe u een voorstel’ zegt de ridder ‘stuurt u de rekening van de kosten De Rode Roos, waar ik verblijf, en ik zal ervoor betalen, maar laat de meid met rust’. Verbaasd over dit aanbod keek madame Vigare hem aan, maar accepteerde gretig. De koopman kuchte om zo de aandacht van de ridder te trekken, wat hem lukte. ‘Dit geldt ook voor u’ zei hij tegen de koopman. Toen richtte hij zich tot Sharah, die ondertussen de opkomende tranen kon bedwingen. Ze keek hem diep in zijn ogen en bedankt hem. Madame liep verder, maar na twee passen bleef ze staan en draaide zich om. ‘Kom dan’ riep ze naar Sharah ‘we hebben niet de hele dag’. Voor Sharah was dit de druppel, ze zou vertrekken, vandaag nog. Ze gooide de mand met koopwaar voor de voeten van madame Vigare. ‘Ik ben het zat!’ schreeuwde ze, ‘Zat om getreiterd en geslagen te worden, ik ga weg’. Ze draaide zich om en rende hard weg door de mensenmassa die zich ondertussen rondom het tafereel had verzameld.
Elliott keek om zich heen. Hij zag ‘Haar’ niet meer. Hij vroeg aan een koopman van een stalletje of hij de vrouw met die beschrijving misschien kende.
‘ja, ik ken haar wel’ antwoordde de koopman, ‘maar alleen van gezicht. Ik weet niet of ze bij een van de rijke dames hoort of wat haar naam is’. Elliott keek de man teleurgesteld aan, de man zag dit. ‘Ik kan u wel vertellen dat ze vrijwel dagelijks haar boodschappen doet op de markt, misschien dat u wat aan deze informatie heeft’ zei de koopman, in de hoop wat van de teleurstelling van Elliott weg te kunnen nemen. Elliott glimlachte naar de man en bedanket hem vriendelijk voor deze informatie.
Sharah rende door verschillende straten en steegjes, kris kras door kleine groepjes mensen heen. Weg, ze moest maken dat ze weg kwam. Aangekomen bij het huis, vloog ze de keuken door, de trap op, naar haar kamer. Ze kon nog net de kokkin achter haar horen foeteren.
Ze pakte haar rugzak uit de geheime bergplaats, trok vlug haar dienstjurk uit en smeet deze op bed. Ze trok de reiskleding aan die ze speciaal voor deze gelegenheid apart had gehouden. Vlug propte ze de laatste belangrijke dingen in haar rugzak, keek nog een keer goed rond en trok de deur achter haar dicht. Ze rende de trap weer af, en botste in de keuken tegen de kokkin op. ‘Waar denk jij heen te gaan, jij klein scharminkel’ riep ze. Sharah keek haar alleen maar glimlachend aan en zei ‘weg van dit gekkenhuis’. Ze liep richting de deur, pakte nog een stuk vers brood, wat kaas en koeken op haar weg naar buiten en smeet de deur dicht. Vlug liep ze door allerlei steegjes richting de rivier, pas daar kon ze even rusten en nadenken over wat ze gedaan had. Naarmate ze dichter bij de rivier kwam werd haar tred wat rustiger. Bij de rivier aangekomen zocht ze een rustig plekje langs de kant van het water om haar lunch op te eten. Ze voelde zich vrij, echt vrij, voor het eerst in haar leven. Het duurde niet lang voor ze besefte dat ze niet wist waar ze heen moest, wat ze moest doen. Gedachten schoten door haar hoofd, waar moest ze nu heen gaan, ze kon niemand verder in de stad. Jawel, de ridder. Ze zou op zoek gaan naar de ridder. Waarschijnlijk was hij op doorreis en misschien kon ze met hem mee reizen. Kalmte keerde weer terug bij Sharah, ze genoot van het verse brood en de kaas. Ze zou naar de ridder gaan en hem om hulp vragen, ten slotte had hij haar al eerder geholpen.
Elliott keerde langzaam aan terug naar de herberg. Hij had nog een paar rondjes gelopen over de markt, maar kon ‘Haar’ niet meer vinden. Hij had toen besloten om morgen weer naar de markt te gaan, volgens de koopman kwam zij daar bijna dagelijks. Hij vond het erg vervelend dat hij door zo’n stomme ruzie ‘Haar’ was kwijt geraakt. Hij had het dienstmeisje herkent als het meisje dat hij de dag eerder over het plein zag rennen met een mand vol zware boodschappen en had op een of andere manier medelijden met haar. Dat was de reden waarom hij zich met de ruzie had bemoeit, waar hij achteraf misschien toch wel spijt van had.
Bij De Rode Roos aangekomen keek Elliott naar het grote huis, schuin aan de overkant van het plein en vroeg zich af waar die meid nu was. Hij liep naar de deur van de herberg en kwam tot de conclusie dat hij gedaan had wat hij kon doen en dat het zijn probleem verder niet was.
Hij stapte het lokaal binnen en ging aan een van de vrije tafels zitten, het was al vrij druk en de minstrelen speelden hun liederen weer in ruil voor een beker bier en een maaltijd. Een dienstmeisje kwam naar hem toe, zette een beker neer en schonk die vol met bier. Hij keek haar dankbaar aan en schoof een koperstuk over de tafel naar haar toe. Glimlachend stopte ze de koperstuk in een buidel en liep naar een tafel waar luidruchtig om bier werd geroepen.
Al drinkend keek Elliott om zich heen, de herberg was vandaag gevuld met wat ruwer volk. Blijkbaar was er vandaag een schip binnen gelopen in de haven en de zeelieden met wat meer geld hebben voor De Rode Roos gekozen om hun tijd te spenderen in plaats van de louchere zaken in de buurt bij de havens. Toen zag Elliott de waard op hem afkomen lopen. Hij keek minder vrolijk dan dat hij gisteren deed. ‘Er is een dame hier voor u’ zei hij wat nors. Elliott keek het lokaal door. ‘Nee’ zegt de waard, ‘ze is niet hier, ik heb haar naar uw kamer gestuurd. Ik kon haar niet hier laten wachten, tussen deze lui’. De waard stamelde een beetje en zei ‘heer, u moet weten dat dit een nette herberg is en niet een voor meisjes van plezier’. Elliott begreep meteen waarom de man zo nors was en verontschuldigde zich bij de man ‘het spijt me beste man, maar ik had u moeten vertellen dat mijn nichtje mij vandaag op zou komen zoeken’. Nu liep de waard rood aan van schaamte ‘het spijt me, heer, maar ik dacht echt……’. ‘U hoeft zich niet te verontschuldigen’, zei Elliott snel ‘ik had u moeten inlichten, laten we het vergeten’. De waard haalde zachtjes weer wat adem, maakte een kleine buiging en liep dan weer richting de keuken.
Uit nieuwsgierigheid dronk Elliott in een teug zijn beker leeg, stond op en liep richting de trap. Een hoopvol stemmetje in hem zei dat ‘Zij’ het misschien zou kunnen zijn. Met een bonkend hart liep hij de trap op.
Na dit geschreven te hebben ben ik een beetje vast gelopen. Ik heb dus echt tips en opmerkingen nodig....
Liefs,
SupernovA
_________________ When the sun sleeps......it's time to dance in the dark.......dance with me....
|